Mevrouw Faber loopt voor het raam van onze school langs. Ze schuift een grote leren bureaustoel voor zich uit. Direct achter haar zie ik Syriër I. aankomen met een tweede stoel op wieltjes. Ook leer, maar dan zwart en zo mogelijk met nog breder zitvlak en nog hogere rugleuning. Ze rollen en rollen over de tegels, ze staan nu voor de deur.
De deuropening is eigenlijk te smal. Maar de stoelen moeten naar binnen. Bij de aanpak van dit soort klusjes heb je wat mij betreft twee types: manoeuvreerders en proppers. I., duidelijk van de eerste soort, kantelt de stoel elegant door het gat van de deur. Mevrouw Faber – duidelijk van de andere kant – prakt het ding met kracht door de nauwe doorgang. Het zachte leer van de armsteunen moet wel wijken, het onderstel met wieltjes moet wel meedraaien en er schiet ergens een stuk plastic af.
Maakt haar niet uit.
Binnen vormt zich een kring van applaudisserende asielzoekers om hen heen. “Waar komen die patserstoelen vandaan?” roep ik lachend. Faber lacht terug en kijkt daarna met opgetrokken wenkbrauwen naar de ruimte achter het bureau in de hal. Daar moeten ze komen te staan. Ze maakt een klikkend geluid met haar kiezen, zoals je ook paarden aanspoort om harder te rennen. In dit geval betekent het: ik weet niet of dat gaat passen.
Ik kijk naar de stoelen. Totaal exorbitante objecten in het sobere decor van onze school. Ik vind ‘leder’ hier passender dan ‘leer’, bedenk ik me, en ‘zetel’ beter dan ‘bureaustoel’. Ze doen me denken aan mantelpakken, klakkende schoenen en taxi’s, dure horloges en zware, glanzende vulpennen in beklede doosjes. Ik doe met mijn handen alsof ik geld aan het tellen ben. “Zo’n stoel moet je hebben als je hier de baas bent.”
Faber bedankt I. en gebaart dat hij maar alvast moet gaan eten. Ze rolt eerst de ene stoel, daarna de andere richting bureau. “Gekregen van de overbuurman”, legt ze uit. “Hij zag me mijn fiets losmaken met een nek zo stijf als een gipskoker. Zo kun je echt niet werken, zei hij. Maar deze zijn wel erg extreem, vind je niet?” Haar ogen worden groot.
Ze geeft zich over aan het moeizame proces van proppen en tillen om die dingen achter de tafel te krijgen. Ze krijgt het voor elkaar. Natuurlijk. Schijt aan de snoeren die daar over de vloer liggen. Schijt aan tassen die daar vanmorgen in haast zijn neergekwakt, omdat werk riep. Ze schuift de tafel met haar heupen iets naar voren en dan past het. Nét.
Ik denk aan hoe we vorig jaar begonnen met veertig leerlingen. Dit jaar startten we met ruim zeventig. Zelfde gebouw, zelfde klassen, gewoon een paar tafels erbij en een slimmere opzet. We hoefden niet groter te worden, alleen beter om te gaan met onze ruimte. Hooguit hadden we goede ideeën, extra schriften en grotere pannen nodig. Om zoiets gedaan te krijgen, moet je dat radicale, doortastende hebben dat proppers kenmerkt.
Die andere Faber – dat steile type dat zich over ons asielbeleid buigt en hoe ongelukkig ook: naamgenoot – is vast ook een propper, maar met hopeloos andere intenties. Bruusk blafte ze laatst iets in de media over haar wil om een asielcrisis af te roepen. Daarna prakte ze een ander idee door de gangen van de Tweede Kamer: een verbod op nareizen van familie. En dan die kop in de krant. “Van de Denen leert minister Faber: schreeuw van de daken dat asielzoekers niet welkom zijn.”
Wij dragen met onze Faber eigenlijk diametraal het tegenovergestelde beleid uit.
Ik denk aan B., die al vijf jaar zonder voortgang op zijn vrouw en twee zoons wacht. Of aan onze kok M. die zijn dochter al twaalf jaar niet heeft gezien. Weggegooide tijd, kan dat zomaar worden. Hoe hard wij ook ons best doen. In dit ene geval betreur ik het dat ze al goed genoeg Nederlands kunnen om het nieuws te volgen.
Ondertussen ploft Faber – ónze Faber – neer in het luxueus krakende leer voor de computer. Sanne komt erbij en neemt plaats in de andere zetel. Het is bizar wat voor uitwerking ze hebben. Faber gaat er helemaal rechtop van zitten. Ze legt haar armen soeverein over de leuningen en speelt met een serieuze blik. Sanne steekt haar kin iets omhoog, maakt haar schouders breed en slaat haar benen over elkaar. Mij maak je niets. Zo zitten ze daar.
Misschien is dit hoe het werkt. Ik zie Minister Faber voor me. Door de jaren heen. Ze begon nog op een krukje als laborant in een Amersfoorts ziekenhuis, maar al snel werd dat een ergonomische bureaustoel, toen ze software engineer werd. En freelance IT’er. Toen ze namens de PVV de politiek in ging had ze zeker een fauteuil of iets chesterfielderigs. Afgelopen zomer pakte ze een trappetje om op haar ministerstoel te klimmen. Ik stel me de meest exquise stoel voor, designermodel, badmeesterhoogte. Een staketsel van 24-karaats goud met fluweel zitkussen en hoge rug met eikenhouten ornamenten. Daar zit ze ver boven de maatschappij, waar het misschien niet raar voelt om je te verkneukelen bij het strengste asielregime ooit.
Hoe dan ook, bij ons duurt de voorstelling één minuut, dan gaan de gordijnen weer dicht.
“Getver”, zegt Faber en ze staat op. Sanne schiet ook op uit haar stoel. “Inderdaad. Nee. Dit voelt niet goed.” Ze kloppen hun broeken af alsof ze met hun billen in iets vies hebben gezeten.
De volgende dag zijn de bureaustoelen gedegradeerd naar een plek in de kleine vergaderruimte. Zoals ze daar tussen de gewone stoelen staan, hebben ze hun bazigheid verloren. Vanuit de keuken zie ik een Koerdische man zijn kleedje uitrollen. Hij begint te bidden, verdekt opgesteld achter de grote zwarte lederen zetel.
Vlak daarna zie ik Fateh, onze fantastische conciërge, die voor veel van onze lieve, ontaarde en verwarde leerlingen een soort surrogaatvader is. Hij laat zich vallen in het zachte leer met zijn telefoon en leunt achterover. Hij moet lachen als altijd.
Een halve minuut later verschijnt zijn zoon op het scherm en ik zie het gezicht van Fateh helemaal oplichten. Een jonge jongen met dezelfde ogen en neus als zijn vader kijkt terug, en hij is al net zo goedlachs. Zo, in de dikke stoel die Faber zichzelf toch niet wilde toedichten, overbruggen ze de afstand van duizenden kilometers.
Iedereen aan boord is de eerste voorinburgeringsschool van Nederland. Een plek waar vluchtelingen – met of zonder status – nog vóór hun inburgering kennis kunnen maken met onze taal, cultuur en alles wat daarbij komt kijken. Een multidisciplinair programma van vier dagen per week bereidt de deelnemers voor op hun inburgeringstraject en een baan boven uitkeringsniveau. Het programma richt zich op meedoen, zelfredzaamheid, taalverwerving in de klas én in de praktijk, werknemersvaardigheden, de Nederlandse normen en waarden, aandacht voor (en het verhogen van) psychisch welzijn, integratieactiviteiten in de praktijk (de stad leren kennen, museumbezoek, werken in de moestuin) en sport. Lees hier meer en lees het interview met initiatiefnemers Sanne Terlouw en Laura Faber dat eerder op NieuwWij.nl verscheen.