Op het eerste gezicht zijn dit niet de meest voor de hand liggende vragen van de zinzoeker. De discussie gaat meestal over het bestaan van God, en dan wordt diens naam door voor- en tegenstanders vrijelijk gebruikt. De voorstanders waaieren vervolgens uiteen in de vele manieren waarop ze het godsbegrip vorm geven. Maar ze marcheren wel allemaal onder de vlag waar met grote letters ‘GOD’ op staat.
Deze maand verscheen een mooie bundel essays van Henk van der Ent, ook bekend als de dichter Anton Ent. In het nieuwe ‘Liedboek’ wordt tussen de liederen door ruim uit zijn poëzie geciteerd. Deze nieuwe publicatie kreeg de titel De sprong in het alledaagse. Van der Ent weigert mee te marcheren.
De sprong in de titel is een waagstuk, maar ook de bevrijding uit een jeugdtrauma. “Weerzin voelde ik als de onderwijzer, de armen uitgespreid voor het bord, zijn bijbelles afrondde met angstaanjagende zinnen over dat ene woord, waarvan hij de slotklank met een lichte ontploffing tussen zijn tanden uitsprak.”
Van der Ent meent dat wat onuitsprekelijk en onbenoembaar is, verbasterd wordt door het woord van “de verschrikkelijke schoolmeester”. Daarom wil hij dat woord vernietigen, uit de taal verwijderen. Ook als dichter, zegt hij, staat hij met zijn mond vol tanden. Hoe mooi ze ook zijn, synoniemen van het drieletterwoord wijst hij eveneens van de hand.
Wel aanvaardt hij het gedicht van drie woorden ‘hier ben ik’, vertaling van het Hebreeuwse ‘hinneni’, als reactie op alles wat voor handen en voor ogen is. Dat persoonlijke ‘er zijn’ heeft ‘het vierde land’ als context, want de drie andere ‘landen’ – wetenschap, kunst en godsdienst – slagen er niet in de bijzondere dimensie in de werkelijkheid tastbaar te maken. Van der Ent noemt zichzelf daarom agnost, en hij voegt daar regelmatig aan toe ‘uit eerbied’ – voor het mysterie. Het vierde land is de mysterieuze werkelijkheid van het alledaagse. Daar wil hij heen met zijn sprong en het ‘hier ben ik’.
Die benadering zet het boek onder spanning en trekt de lezer mee in een zoektocht naar een levensbeschouwing zonder het drieletterwoord, maar met een verrassende kijk op wat dan tevoorschijn komt. Poëzie speelt een sturende rol bij deze verkenning. Hier komt Anton Ent aan het woord, maar ook andere dichters worden gehoord. Van der Ent strooit bovendien ruimhartig met korte dagboekachtige notities, die hij ‘efemeria’ noemt, ééndagsvliegen maar steeds van een langere houdbaarheid.
De sprong in het alledaagse lijkt op Mijn heldere afgrond van de Amerikaanse dichter Christian Wiman. Ook daar spelen poëzie en aforismen een centrale rol en gaat het vaak om een waagstuk. Van der Ent is echter een stuk gedurfder. Een eerder boek van hem heet De moed om niet te schuilen. Hij waagt de sprong in de afgrond. Zijn ervaringen reiken dan ook verder dan waar Wiman bij uitkomt. De sprong in het alledaagse daagt de vele Wiman-lezers uit om, zonder het houvast van het drieletterwoord, nieuwe ontdekkingen te doen.
Het woord “God” met zijn harde G-klank, roept bij mij vaak de gedachte op aan ruige Germaanse stammen.
Daarom geef ik de voorkeur aan de term “Eeuwige (Energie)”.
Het mooiste vind ik de wijze waarop de Eeuwige zich voorstelt aan Mozes:
“Ik Ben, (die) Ik Ben/Zijn Zal!”
(AhaJah, asjar AhaJah!)
Die uitspraak, daar kun je lang over mediteren, vind ik.
En misschien ontdek je dan Meister Eckhart. Dat zou mooi zijn.