Iedere donderdagmorgen stonden ze bij het Centraal Station: twee jongemannen, goed verzorgd, haar zorgvuldig in model, keurig in het pak – toonbeelden van degelijkheid. Ze stonden aan weerszijden van een fleurig display dat vermeldde: ‘Wat de Bijbel écht leert!’ Op een foto was een opengeslagen Bijbel te zien met een stralend licht dat van de bladzijden leek op te stijgen. Ik had al vaker overwogen een gesprek met ze aan te gaan maar eerdere ervaringen met straatpredikers vervulden me met weinig vertrouwen.
Omdat me echter in hun presentatie iets dwars zat en ik het eerlijker vond hun de kwestie voor te leggen dan iedere keer weer in stilzwijgende ergernis voorbij te fietsen ben ik op een mooie lentedag toch maar even afgestapt.
‘Goedemorgen heren!’ begon ik netjes.
‘Goedemorgen meneer, fijn dat u even stopt!’ zei de een. ‘Fijn dat u belangstelling hebt!’ voegde de ander eraan toe. Beiden gaven me hun vriendelijkste glimlach.
‘Weet u, er zit me iets dwars,’ zei ik vrij rechtstreeks.
‘Dan bent u niet de enige meneer, het is een verwarrende wereld.’ zei de een. ‘We willen er graag met u over praten.’ voegde de ander eraan toe.
‘Het gaat me niet zozeer om problemen met de wereld. Die heb ik ook wel maar daar wil ik het niet over hebben. Ik heb eerlijk gezegd een probleem met uw presentatie.’
‘Met onze presentatie?’ – ‘Vertelt u het eens!’
‘Weet u, ik heb waardering voor u, dat u er tijd en energie in steekt om dat wat u belangrijk vindt onder de aandacht te brengen.’
‘Maar dat is geen verdienste meneer.’ – ‘Wij kunnen niet anders, want God zelf…’
Ik voelde me kriegelig worden en onderbrak: ‘Wat u zegt is precies wat ik bedoel: u wekt de indruk een directe lijn met God te hebben, die u duidelijk laat weten wat goed en wat niet goed is…’
‘Prachtig dat u dat begrijpt meneer, daarom staan we hier, om daarvan te getuigen.’ – ‘U kunt ook zo’n band met God hebben, meneer; de Bijbel zegt immers heel duidelijk dat…’
‘Maar dat is het hem nu juist,’ zei ik enigszins ontmoedigd en bedacht me dat ik inderdaad beter door had kunnen fietsen. Het kwam er nu op aan kalm te blijven en me vooral niet mee te laten slepen door de frustratie die een knoop in m’n ingewanden aan het leggen was. ‘Ik ben op weg naar een christelijke school waar ik al vele jaren Levensbeschouwelijke Vorming geef.’
‘Levensbeschouwelijke Vorming? Is dat zoiets als Godsdienst?’ – ‘Dan heeft u een grote verantwoordelijkheid meneer!’
‘Dat weet ik en die neem ik niet lichtvaardig op. Maar het punt is dat ik het niet in m’n hoofd zou halen te zeggen dat ik in mijn lessen vertel ‘wat de Bijbel écht leert’ zoals jullie daar op jullie display hebben staan.’
‘Maar meneer, u móet toch juist vertellen wat de Bijbel écht leert?’ – ‘En al helemaal op een christelijke school!’
‘Uiteraard! Maar ik heb domweg de pretentie niet dat ik dat zou weten.’
‘En daarom staan wij hier meneer, om u daarbij te helpen!’ – ‘Hier heeft u een folder, daar kunt u mee beginnen’ zei de een enthousiast. ‘En als u wilt, kunt u deelnemen aan een cursus’ vulde de ander blijmoedig aan. ‘Achterin vindt u een aanvraagformulier.’ – ‘Maar het kan ook via onze site.’
‘Maar beste mensen toch,’ riep ik uit, ‘begrijpen jullie me dan echt niet? Er zijn hier in de stad veel verschillende christelijke scholen en ook nog eens veel verschillende kerken en daar komt overal de Bijbel op tafel. Uiteraard zijn er verschillen in benadering en beleving, verschillen in interpretatie, maar ú weet kennelijk hoe het echt zit en wat de waarheid is, ú weet wat de Bijbel écht leert! Vindt u niet dat u daar al diegenen die er wellicht iets anders over denken, mee tekort doet? Vindt u niet dat uw benadering een tikkeltje hoogmoedig is?’
‘O nee, meneer, hoogmoed is wel het laatste waar u ons van beschuldigen kunt.’ – ‘Het gaat namelijk helemaal niet om ons, en om wat wij vinden.’ – ‘Wij houden ons aan wat er in de Bijbel staat!’ – ‘Ja meneer, zo is het, de Bijbel is ons richtsnoer.’ – ‘En als je je leven inricht naar de Bijbelse normen en waarden dan ben je als mens nederig en zeker niet hoogmoedig.’ – ‘Wij gunnen u ook graag dat rijke leven met God, meneer.’ – ‘Wilt u toch niet een folder?’
Ik moet eerlijk toegeven dat ik het liefst een paar krakende vloeken ten beste had gegeven maar beheerste me. ‘Nee, dank u, ik hoef geen folder. Ik moet gaan en wens u een fijne dag’ zei ik met een geforceerde glimlach. En terwijl ik verder fietste prees ik me gelukkig met leerlingen die niet in God geloven.
Beide mannen zullen me hoofdschuddend over zoveel onbegrip en ongeloof hebben nagekeken en wellicht is er zelfs bezorgdheid en medelijden geweest over een medemens die willens en wetens op de ondergang afkoerste. Het lastige is dat ik ook m’n hoofd geschud heb over zoveel onbegrip en het lijkt erop of er niet meer aan de hand was dan dat een paar mensen het niet met elkaar eens waren. Waarom raken ontmoetingen als deze me dan toch zo ongemakkelijk?
Het heeft in ieder geval te maken met ongelijkwaardigheid. Evangelisten zoals deze twee heren hebben de neiging te spreken vanuit een houding van ‘wij weten iets wat jij niet weet’ en hun visie is op voorhand beter dan welke andere dan ook. Alles wat je er tegenin brengt en alles wat anders klinkt dan wat zij te vertellen hebben, wordt gezien als een bewijs van het feit dat je nog veel te leren hebt voor je ook maar in de buurt komt van hun status. Uiteraard heb ik van mijn kant net zo hard het idee dat mijn waarheid beter is dan die van hen – wat is dan het verschil?
Natuurlijk kan ik moeilijk anders dan de mening die ik heb als de juiste ervaren. Het zou immers dwaas zijn wanneer ik zou zeggen: ik verkondig mening A maar ik vind mening B eigenlijk beter. Dus ook ik verdedig graag mijn mening maar het kardinale punt is dat ik géén beroep doe op God of op een Heilige Tekst om mijn mening als superieur te presenteren – en dat ik bereid ben mijn mening bij te stellen wanneer iemand me helpt in te zien dat de zaak toch anders ligt dan ik had ingeschat. Derhalve is mijn mening altijd voorlopig en onder voorbehoud.
Predikers zoals de twee bij het station hebben echter de neiging voortdurend te schermen met een beroep op God en de Bijbel. Als teken van de onmiskenbare juistheid daarvan presenteren ze zichzelf als deemoedige mensen die hun eigen mening juist niet in tel achten maar slechts getuigen van de waarheid die hen door God gegeven is. En uiteraard vernemen ze Gods boodschap eerst en vooral uit de Bijbel.
Wie zich echter met de Bijbel als Gods Woord boven zijn medemens verheft, handelt eerder uit angst en macht dan uit liefde en vertrouwen of geloof. Het op deze dwingende wijze schermen met het Oude Boek stoelt bovendien op twee aannames die niet als zodanig worden herkend en daarom ook niet gemakkelijk ter discussie worden gesteld. De eerste aanname is dat de Bijbel slechts geïnterpreteerd kan worden op de wijze waarop de betreffende voorvechter van de waarheid dat doet. Een gesprek hierover is ten ene male onmogelijk omdat deze aanname steeds weer door zichzelf bevestigd wordt. Het lijkt op de slang Ouroboros die in zijn eigen staart bijt en daardoor tot een gesloten systeem wordt dat geen enkele opening meer biedt. Alles wat je aanvoert om ruimte te vragen voor zelfs maar de geringste nuance, wordt gepareerd met de enig juiste interpretatie waar zij nu eenmaal het patent op hebben. Dat bijgevolg álle mensen die er anders over denken, álle leden van ándere kerkgenootschappen worden afgeserveerd als lieden die ernaast zitten, schijnt de nederige hoeders van ‘wat de Bijbel écht leert’ vreemd genoeg op geen enkele manier te deren.
De tweede aanname hangt nauw samen met de eerste; ze komt er als het volgende Matroesjkapoppetje uit voort: de aanname dat de Bijbel Gods Woord is, en dan vooral dat alléén de Bijbel Gods Woord is. Heilige Boeken van andere religies en stromingen worden vanuit deze aanname uiteraard niet als zodanig serieus genomen en met argwaan bekeken.
Wanneer je echter zegt dat je je aan de Bijbel houdt omdat het Gods Woord is, zou je erbij moeten zeggen dat je er vanuit gaat dat de Bijbel Gods woord is; dat je ervoor gekozen hebt de Bijbel als Gods Woord te lezen en te volgen. En met waar jij voor gekozen hebt kun je een ander niet als met een feit om de oren slaan.
Ooit hoorde ik een dominee verkondigen dat hij weliswaar van mening was dat vrouwen misschien meer rechten in zijn kerk zouden moeten krijgen maar dat – hoe jammer ook – de Bijbel duidelijk genoeg over deze kwestie is en dat het natuurlijk niet aangaat tegen Gods Woord in te gaan. Het is volkomen duidelijk dat deze dominee zijn eigen verstand en geweten horig maakte aan zijn eigen opvatting van de Bijbel en daarmee zijn menselijk verstand uitleverde aan een idee.
Het valt gemakkelijk te begrijpen waarom dit zich uitleveren aan een idee op grote schaal gebeurt. De vrijheid om zelf te denken is een groot goed maar tegelijkertijd een zware verantwoordelijkheid en daardoor een zware last waar veel vertrouwen of geloof voor nodig is. Het zich compleet uitleveren aan een absolute waarheid buiten zichzelf, zoals die in een Heilig Boek gevonden kan worden, ontspruit net zoals het volgen van de sterke man, aan het verlangen te ontsnappen aan de angst voor zelfverantwoordelijkheid. De aanname dat het eigen Heilige Boek het niet te betwijfelen en enige Woord van God Zelf is, moet aan iedere twijfel een einde maken.
Dit verlangen naar een onbetwijfelbare autoriteit waarmee je dus automatisch goed zit, is ook in de Islam aanwezig. Van de Koran wordt uiteraard ook beweerd dat het Hét Woord van God Zelf is. Omdat er in de Bijbel weliswaar woorden van God te vinden zijn maar deze door menselijke toevoegingen en verdraaiingen niet meer zuiver tot ons kunnen komen, was het nodig dat God nog eens duidelijk aan de mensheid liet weten wat precies Zijn Boodschap was. Dáárom openbaarde God Zich begin 7e eeuw op de berg Hira, nabij Mekka, via de engel Gabriël aan Mohammed die daarmee tot profeet bevorderd werd. Mohammed gaf de woorden van God door en na verloop van tijd werden ze opgeschreven om ze voor altijd te bewaren.
Die keren dat ik het gesprek aanging met Moslims over de autoriteit van de Koran, die voor mij met mijn christelijke achtergrond nu eenmaal niet op voorhand vanzelfsprekend is, stuitte ik op dezelfde mechanismen, op dezelfde aannames die móeten bewijzen dat hun Heilige Boek toch echt het enige Woord van God is. Net zoals er met ‘Wat de Bijbel écht leert-gelovigen’ nauwelijks te praten valt over het ontstaan van de Bijbel, zo is de ontstaansgeschiedenis van de Koran binnen de Islam een heikel punt. Want ontdekken dat er verschillende teksttradities geweest zijn en dat de uiteindelijke redactie er niet zonder slag of stoot gekomen is, draagt nu eenmaal onmiskenbaar de sporen van menselijke bemoeienis en machtsstrijd en laat zich moeilijk verenigen met het dogma dat het Heilige Boek rechtstreeks en foutloos van God tot de mensen gekomen is.)1
Dat de Koran toch echt het Woord is dat God zuiver en onveranderd tot ons gesproken heeft, wordt traditioneel met twee argumenten onderbouwd. Het eerste is de ongeëvenaardheid van de dichtkunst die in de Koran gebezigd wordt. Ik kan dat niet controleren omdat ik het Arabisch niet machtig ben maar neem graag aan dat de Koran een poëtisch kunstwerk is en iets daarvan proef ik wanneer ik de eerste soera hoor reciteren. Het tweede bewijs is het gegeven dat de profeet Mohammed niet zou hebben kunnen lezen en schrijven: wanneer zulke prachtige teksten zijn doorgegeven door een analfabeet, dan móet God zelf er wel mee te maken hebben!
Uit alles blijkt echter dat Mohammed een intelligent man was die niet uit de minste familie kwam, bovendien goed was in zaken, karavanen leidde en bijzondere belangstelling had voor religie en filosofie. Het lijkt dan ook onwaarschijnlijk dat Mohammed geen benul zou hebben gehad van geschreven teksten. Een beroep op zijn analfabetisme om de waarheid van de Koran te bewijzen is net zo’n merkwaardige u-bocht als het bewijzen van de goddelijkheid van Jezus met een beroep op de maagdelijkheid van zijn moeder Maria.
Een tekst is niet wáár omdat hij in het Oude Boek staat; zo’n tekst staat in het Oude Boek omdat hij wáár is! Zo houd ik me niet aan een wekelijkse rustdag omdat God dat nu eenmaal zo verordineerd heeft in Zijn Openbaring aan ons in Zijn Woord. Het sabbatsgebod is in het Oude Boek terechtgekomen omdat het erg goed voor een mens is zijn werk tenminste één dag in de week te laten voor wat het is. En ja, sommige teksten zijn zo mooi, zo buitengewoon rijk dat je niet om de indruk heen kunt dat ze van goddelijke oorsprong zijn.
In het Oude Boek staan naast heel veel prachtige teksten ook vreselijke woorden van vervloeking en onheil. Ik weiger echter te geloven dat bijvoorbeeld de oproep complete steden uit te roeien, mannen, vrouwen en kinderen en zelfs het vee af te slachten en de stad met de grond gelijk te maken, Gods Woord is. Daar moeten mensen zich vergaloppeerd hebben zoals we allemaal op onze mindere momenten gedachten en woorden hebben waarmee we geen recht doen aan de oproep waarachtig mens te zijn.
Heilige Boeken zie ik als menselijke verzamelingen van menselijke teksten waarin mensen een rijke betekenis, een verhaal van Goddelijke Liefde verklankt en gehoord hebben. Het is en blijft onze eigen menselijke verantwoordelijkheid te bepalen op welke teksten we met hart en ziel ‘ja’ kunnen en willen zeggen. Goddelijke woorden en zinnen vind ik in het Oude Boek, maar ook in de Koran en in andere Heilige Geschriften; in boeken en in songteksten, en ook in verslagen van mijn leerlingen.
In het Oude Boek staat over Gods Woord geschreven: ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.’)2 Deze woorden brengen me gemakkelijk terug bij mijn kindertijd waarin ik leerde dat God er voortdurend was en zich vooral bezighield met het nauwlettend volgen van de dingen die ik deed. Thuis, in de kerk en op de ‘School met den Bijbel’ werd mij ingeprent dat God alles zag en dat ik dus maar beter kon leven in overeenstemming met zijn wetten. Dat viel niet mee want God was veeleisend. Deze tekst heb ik dan ook ervaren als een dwingend richtsnoer: in de Bijbel stond wat je moest doen. En vooral wat je niet mocht doen. Het laat zich gemakkelijk raden dat in die laatste categorie vooral dingen vielen die mijn belangstelling hadden. Maar ik heb anders naar deze tekst leren kijken. Er staat in alle bescheidenheid dat het gaat om een lamp en een licht. En om mijn voet en mijn pad. Ik mag mijn eigen weg gaan, mag op mijn eigen voeten staan. Dat geeft ruimte. Maar het schept ook verplichtingen. Want als ik mijn eigen weg ga, ben ik ook verantwoordelijk voor de stappen die ik zet. Een goede lamp en een helder licht zijn dan ook zeer welkom.)3
Ik zie Heilige Boeken graag als reisgidsen en een van de mooie dingen van onze tijd is dat de reisgidsen van alle volken en culturen beschikbaar zijn. Iedereen kan zich op de hoogte stellen van de reisdoelen die daarin worden voorgesteld en kan de mogelijke paden die daarnaar zouden leiden overwegen. Ik geloof niet dat er slechts één goede reisgids is. Het valt niet moeilijk in te zien dat juist de claim van exclusiviteit voor veel ellende zorgt. Mensen hebben elkaar massaal de dood in gejaagd met hun eigen reisgids in de hand. En nog altijd zijn er die uit hun meest heilige regels gif weten te destilleren. Maar we moeten daar mee ophouden.
In zijn boek Wolf noch hond laat Kent Nerburn een oude Cherokee-Indiaan aan het woord: ‘Ik hoop dat jullie voorzichtiger leren zijn met jullie woorden. Onze kinderen kennen de oude taal niet zo goed, dus het is jullie Engels waarmee ze de wereld krijgen aangereikt. Op dit moment zijn sommige ideeën achter jullie woorden verkeerd. Ze reiken onze kinderen en jullie kinderen de wereld op een verkeerde manier aan. Er was eens een oude man die mij toen ik nog een jongen was vertelde dat ik naar woorden moest kijken als naar mooie stenen. Hij zei dat ik ze stuk voor stuk moest oppakken en er van alle kanten naar moest kijken voor ik ze gebruikte. Dan zou ik ze respecteren. Ik denk dat dat een goed advies was. Jullie hebben zoveel woorden dat jullie ze niet voldoende respecteren. Er is altijd nog weer een ander woord, dus jullie strooien er maar wat mee rond zonder na te denken. Ik denk dat jullie voorzichtig moeten zijn. Woorden zijn als stenen. Ook al zijn ze mooi, als je ze van je afgooit zonder na te denken, kun je er iemand mee bezeren.’)4
Of je nu een religieuze of een seculier-wetenschappelijke taal spreekt, deze waarschuwing is voor iedereen van belang. Het heeft geen zin elkaar met onze eigen reisgids om de oren te slaan. Vruchtbaarder is het van elkaar te leren. Menselijker is het elkaar van harte een goede reis toe te wensen. En warmer is het elkaar daarbij met een glimlach in de ogen te zien. In mijn leven ben ik veel mensen tegengekomen die met een heel andere reisgids op pad waren dan de mijne en die van hun leven iets heel waardevols maken. Uiteindelijk denk ik dat het niet eens zoveel uitmaakt met welke reisgids je op weg gaat. Belangrijker lijkt me het pad dat je kiest.
De humanist Thomas Mann (1875-1955) geeft een duidelijke aanwijzing voor het kiezen van zo’n pad vanuit het Oude Boek. Hij heeft gezegd dat het in Bijbelse verhalen zoals die over Jozef en zijn broers gaat om de moeilijke opgave waarachtig mens te worden. Zo werd Jozef van een hooghartige jongen, die dacht dat de hele wereld om hém draaide, tot een medemens die ook zijn eigen gebreken duidelijk onder ogen wilde zien, er mee worstelde en uitgroeide tot een mens die zorg droeg voor zijn medemensen in wie hij zijn broers herkende.)5
Ook de joodse denker Erich Fromm (1900-1980) heeft zich in deze zin uitgelaten over de betekenis van de Bijbel: het goddelijke zit precies daarin dat het mensen op laat staan uit een soort van slachtofferrol in een magische fase van religie, tot mensen die verantwoordelijkheid nemen voor hun bestaan, voor hun groei en voor de mensen met wie ze samen de aarde bewonen.)6
Iemand heeft ooit Bijbelteksten vergeleken met recepten van een arts die goed bekend staat. Wie zo’n recept vindt en er mee naar de apotheek gaat om de medicijnen op te halen en vervolgens te slikken zou weleens van een koude kermis thuis kunnen komen. Elk recept is geschreven voor een bepaalde persoon, met een bepaalde aandoening of ziekte, in een bepaalde situatie. Zo is dat ook met Heilige Teksten: het vraagt zorgvuldigheid en vooral ménselijkheid ze te horen als Woorden van Leven.
Ja Dirk, je kunt hoog of laag springen, maar het is duidelijk: je denkt net als die 2 bijbelmensen dat je de waarheid in pacht hebt [bewerkt, red.]
Noot van de redactie: Dirk den Boer, jouw account wordt vanwege herhaaldelijke overtreding van de huisregels voor 4 weken geschorst.
Dirk van de Glind, jouw woorden hier, zijn mijn woorden. Helemaal! Omdat ik dit artikel zo tof vind, heb ik het uitgeprint, zodat ik eruit kan putten, als het bij het thema van een overweging past.
Poeh, wat komt het begin me bekend voor. Het gaat hier om Jehova’s getuigen met wie Dirk gesproken heeft.
Waarom komt mij dit bekend voor? Ik stond jarenlang aan de kant van de twee personen met wie Dirk sprak. En Ja, toen dacht ik precies hetzelfde. Ik zag de uitleg die ik aanhing over de Bijbel aan voor wat de Bijbel zelf zou zeggen.
Inmiddels al jaren geen Jehova’s getuige meer (dat is een verhaal apart), en nu sta ik aan de kant van Dirk. Ik oefen ook nog eens hetzelfde beroep uit. Ik geef al weer acht jaar les als docent levensbeschouwing.
Het kan verkeren, zo blijkt maar weer ☺
Hoe kun je met mensen in discussie gaan die weten wat Gods wegen en gedachten zijn?
Ik heb eens twee Johova Getuigen op bezoek gehad en vertelde hen dat ik bloed gaf. Verbijstering alom bij beide dames. Ik legde hen uit dat ik hoopte dat degene die mijn bloed zou ontvangen ook een beetje homo zou worden. De dames stonden op, zeiden dat ik ter helle zou gaan en ik legde hen uit dat we elkaar nooit meer zouden tegenkomen en we dus alle drie gelukkig zouden zijn.
Oproepen tot universele menselijkheid vanuit heilige geschriften kan alleen wanneer heilige geschriften en daaruit voortvloeiende theologien niet met elkaar de strijd aan aangaan welke de meest ware is, het meest dichtbij god staat, enzovoorts.
Zo lang religies missionair zijn en hun leiders spreken over universele menselijkheid, weten we dat ze heilige geschriften en hun theologisch uitleg beschouwen als universeel.
Zo is daar de universele boodschap dat de jood Jezus van Nazareth gestorven is voor alle zonden der wereld en daardoor christen geworden. Een theologie die uitnodigt de mensheid de blijde boodschap te brengen dat ook zij verlost kunnen worden van hun erfzonde.
Ik mag ze wel, die Jehova’s getuigen, ze zijn aardig en hulpvaardig, heb ik gemerkt. En dat ze hun ‘heilige boek’ letterlijk nemen, is een kleinigheid die hen niet kwalijk te nemen valt, dat doen meer mensen, hoewel op wat minder vergaande wijze. Hun volhardendheid en idealisme is mooi om te zien, al slaat het inhoudelijk gezien nergens op.
Jehovah’s zijn keurige mensen en ze doen geen kwaad. Maar door ervaring wijs geworden, open ik mijn deur níét, als ik 2 van die keurige mensen over mijn tuinpad zie naderen.
Woorden lezen kan ik zelf wel.
Voor mij moet je wèrken met die woorden, erover discussiëren, ermee worstelen, tot nieuwe inzichten komen …