Als kind groei ik op met de verhalen over de oorlog, over de holocaust. En over een dominee die zowel in Duitsland als Oost- Nederland preekte, en in de jaren dertig waarschuwde voor wat er allemaal in Duitsland gaande was. Verhalen van mijn vader die als jongetje ondergedoken Britse piloten eten bracht op het platteland bij Zwolle en van mijn moeder, hoe mijn oma joodse kinderen uit Amsterdam in haar gezin opnam.
Het is voor mij als kind dan ook niet raar dat wij elke zomer joodse, en ook een paar Arabische Israëli’s over de vloer hebben. Die komen naar Duitsland in het kader van de ‘Wiedergutmachung’, en plakken er nog een week Nederland aan vast. Mijn ouders regelen de gastgezinnen, de excursies naar het Anne Frankhuis, Giethoorn en Madurodam.
![Rena-Netjes_twitter](https://files.nieuwwij.nl/app/uploads/2020/12/Rena-Netjes_twitter.jpg)
Als dank biedt de stad Tel Aviv mijn ouders een rondreis in Israël aan, en mijn moeder vraagt of ik misschien die reis wil maken met een vriendinnetje. Eenmaal in Israël val ik voor de taal en het klimaat en dat is altijd zo gebleven. Terug in studentenstad Nijmegen om Modern Hebreeuws te gaan studeren, krijg ik te horen dat Hebreeuws net is afgeschaft als hoofdvak, en kan ik alleen nog Arabisch doen. ‘Nu moet ik de taal van de vijand leren’, zeg ik met tranen in mijn ogen tegen m’n moeder, maar…. ik weet ook dat in Israël Israëlische Arabieren wonen. Ik ga dus Arabisch doen, het alfabet fascineert me sowieso. Pas door die studie leer ik de Palestijnse en Arabische kant van het conflict goed kennen.
In Amsterdam volg ik daarna de colleges Hebreeuws en hoor over Theodor Herzl, die als journalist in Parijs diep geraakt wordt door het antisemitisme in de Dreyfus-affaire. Ik leer zijn beroemde uitspraak: ‘Een land zonder volk, voor een volk zonder land’. Pas later begrijp ik dat het zo niet in elkaar steekt. Ik krijg namelijk een beurs voor een half jaar aan de universiteit van Tel Aviv. Tijdens de colleges Arab Israeli Conflict hoor ik dingen die ik in Nederland nog nooit had gehoord. Het land was helemaal niet leeg; er woonden gewoon mensen.
1991, het zijn de dagen van de langverwachte vredesconferentie in Madrid. Ik word uitgenodigd door een Arabische studente om de opening van de conferentie bij haar thuis te volgen, in Jaljuliya, een plaatsje in Israël. De beelden op televisie stralen hoop uit. Maar we gaan ook naar het naburige Qalqiliya, dat op de Westbank ligt. Daar is de sfeer meteen veel grimmiger. De winkels zijn dicht vanwege een algehele staking. De conferentie loopt vast op de onwrikbare standpunten van de VS en Israël over de illegale nederzettingen. Na 1991 verrechtst Israël en wordt links Israël almaar kleiner.
De hoop van de Palestijnse bevolking op een eigen staat vervliegt, terwijl Westerse politici zich nog vrolijk blijven uitspreken voor de tweestatenoplossing. En na opnieuw Westerse inmenging door president Trump, raken de rechten van de Palestijnen in sneltreinvaart nog verder ondergesneeuwd. Onlangs zei een Israëlische Arabier in Istanbul tegen mij: ‘We kunnen een goed leven hebben, maar de Palestijnse kwestie, die moeten we maar helemaal vergeten’. Dat is ook de groeiende angst van de bewoners op de Westbank en in Gaza, dat hun droom op een eigen land in rook op zal gaan.
Daarmee dreigt het vergeten van de Palestijnse kwestie, gefaciliteerd door de internationale gemeenschap, als de enige – even realistische als cynische – optie over te blijven.
Deze column verscheen onlangs in De Linker Wang.