Zijn muziek klinkt op het eerste gehoor wat monotoon maar is ingewikkelder dan het lijkt. Een stem slechts begeleid door gitaar en contrabas. De altijd zuivere dichtvorm – begint Brassens met een alexandrijn dan eindigt hij ook met een alexandrijn – en de muziek staan ten dienste van wat hij vertellen wil. Zijn verhalen en gedichten beschrijven de wereld zoals ze is, ze verklaren deze niet zalig maar stellen er iets tegenover: een eigen mythologie, een spel, waarin kleine en gewone mensen een hoofdrol spelen en waarin brave burgers, agenten, magistraten en geestelijken op de hak worden genomen. Een mythologie waarvan je alleen kunt genieten als je met een paar premissen instemt: agenten zijn imbecielen, hoeren zijn meisjes met een groot hart, de brave burgers (les bourgeois) zijn de anderen (Sartre) en de verteller is net als zijn leermeester François Villon vrij berucht (atheïst, een beetje dief, iemand die vrouwen `heeft`).[1]

Onafhankelijk humanist

Brassens is anarchist, pacifist, antimilitarist en individualist. Hij is antiklerikaal, antiautoritair en taboeloos (soms schunnig). Maar bovenal is hij een humanist die ieder individu een leven in vrijheid gunt en die het opneemt tegen alles wat en iedereen die die vrijheid in de weg staat.

Met warmte en tederheid bezingt hij de geliefden op de openbare banken, de arme Martin die zonder jaloezie de akkers van anderen spit en de gastvrijheid van Jeanne die maakt dat je haar huis de herberg van de goede God zou kunnen noemen ( `als die al bestond, de laatste waar je kunt binnengaan zonder te kloppen of een wit pootje te laten zien`[2] (vert. BV)).

In zijn spot is hij scherp. De hoerenloper krijgt in `la complainte des filles de joie` te horen dat het echt niet veel had gescheeld of hij was zelf kind van een hoer geweest (`Het scheelde echt niet veel mijn vrind, zij was jouw moeder, jij haar kind, de hoer met wie je wilt sollen, wilt dollen, de hoer met wie je wilt sollen`[3]).

Hoe antiklerikaal Brassen ook is en hoezeer de goede god en zijn gelovigen er ook van langs krijgen – me dunkt vaak niet zonder reden – hij neemt het wel op voor de gehangene en de pastoor die voor hem de mis opdraagt: `In deze trieste situatie, werd galgenaas met grootse staatsie, heilige hulde toebedeeld. De rol van Christus in die dagen werd, om toeristen te behagen, door een gehangene gespeeld!` (la messe au pendu).

Brave burgers en hun moraal worden meer dan eens te kijk gezet. Het mooist naar mijn idee in `brave Margot`, het kleine herderinnetje dat een katje vindt (Brassens hield erg veel van katten). Ze geeft het beestje en plein public de borst met als gevolg dat het hele dorp – magistraten en gendarmes voorop – ontregeld raakt. Eind van het liedje is dat het katje doodgeslagen wordt, en dat Margot trouwt en haar charmes alleen nog openbaart aan haar echtgenoot.

Trouw aan het anarchisme dat hij van zijn vader meekreeg is Brassens als de dood om door welke maatschappelijke beweging dan ook geannexeerd te worden. Als hij in ‘les deux oncles` de indruk wekt dat keuzes om het even zijn (de één hield van de Tommies, de ander van een Teutoon. Ik die van niemand houd, jawel, ik leef nog (vert. BV)) komt hem dit op een golf van kritiek te staan die hij beantwoordt met `mourir pour des idées`: `voor ideeën sterven, akkoord. Maar voor welke ideeën? Na al die geweldige avonden waarop zoveel koppen rolden had het paradijs al op aarde moeten zijn…maar de goden dorsten altijd (vert. BV).[4]`

Het lijkt erop dat Brassens niet kiest. Als hij in de jaren zeventig voor de televisie aanzit met een aantal hoge militairen die een zeer dubieuze rol speelden in Algerije doet hij weinig meer dan dikke rookwolken uit zijn pijp blazen. Alleen als ze zich iets te enthousiast fan van hem verklaren, zegt hij licht geïrriteerd en ironisch: `Heren, heren, als u zo doorgaat verlies ik mijn publiek.`[5]

Ook weigert hij een protestlied te schrijven tegen de oorlog in Vietnam al was deze oorlog niet zijn favoriet: `Guerrilla’s, ’t is echt niet dat ik ze veracht; o nee, verdomme nee! ’n Oorlog, heilig of een achterbakse, d’ een heeft er iets tegen, d’ ander er mee. Elk van hen, zo kan men ontwaren, heeft verdienste op zijn gebied. `Wel, kolonel, ik vind al jaren, veertien – achttien mijn favoriet!“ (la guerre de 14-18)

Brassens mag dan zijn fans hebben onder foute generaals, maar dat doet nog geen afbreuk aan wat hij zingt.

Wat mij als vijftien jarige aansprak was – denk ik achteraf – Brassens’ humanisme, zijn onafhankelijkheid en zijn liefde voor het bedreigde gewone leven. Zo wilde ik worden: een man, genietend van een pijp, van vriendschappen, de liefde, katten, een nieuw akkoord of een nieuw poëem. `Waarom, vraag ik me af, stoort het u goede God dat ik een beetje leef?` (la mauvaise herbe. Vert. BV)

Christen zonder het te weten

Ook Brassens wordt geannexeerd. Waar hoorden we eerder van omgang met hoeren, blinden en lammen? Waar werd eerder gedroomd van een wereld waarin iedereen vrij is en niemand wordt uitgebuit? Brassens wordt gezien als `Christen zonder het te weten` en zijn `Chanson pour l’ Auvergnat` noemt men evangelisch vanwege de raakvlakken met Mattheus 25, 35-36.

Zij is voor jou dit lied
Jij Auvergnat die om niet
Mij vier stukken hout gaf
Toen het in mijn leven koud was
Jij die mij vier stukken brood gaf
Toen ik in mijn leven honger had
Zij is voor jou dit lied,
Jij vreemdeling, die mij om niet… (vert. BV)

Brassens schreef dit lied voor de al eerder genoemde Jeanne en haar levensgezel Marcel Planche. Brassens vond bij hen in Parijs onderdak toen hij in 1944 besloot om niet terug te keren naar het Duitse Basdorf waar hij in het kader van de Service du Travail Obligatoire te werk was gesteld. Het bijzondere is dat noch Jeanne, noch Marcel uit de Auvergne kwamen. Dat dit lied toch opgedragen wordt aan de inwoner van de Auvergne is omdat de Auvergnat in de hoofdstad bekend staat als outsider en gierigaard. Je zou kunnen zeggen dat degene die in dit lied doet wat gedaan moet worden wel een Auvergnat of een vreemdeling moet zijn, volgens dezelfde logica als waarmee degene die niet voorbijgaat in het evangelie wel een Samaritaan moet wezen.

Maar dit bewijst alleen dat Brassens een groot dichter is en dat Jezus, Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes niet de enigen zijn die de werkelijkheid uit haar voegen kunnen lichten met het oog op de humaniteit.

Brassens is géén christen maar een humanist die van zichzelf weet: ‘Als de Eeuwige bestaat dan zal hij opmerken dat ik nauwelijks slechter heb geleefd dan wanneer ik had geloofd’ (le mécreant. Vert. BV).

Un brave type

Gaandeweg ben ik mijn geloof kwijtgeraakt. Ik zeg niet dat ik met het niet hebben van het geloof gelijk heb, maar ik heb het niet… maar ik ben doordrenkt van het idee van een God. En verder is er de christelijke moraal, die lange tijd de mijne is geweest. Met veel dingen ervan stem ik in. Ik heb een moraal die een beetje leent van de christelijke moraal en een beetje van de anarchistische moraal…ik heb een beetje genomen wat me voor mij waardevol leek, maar dat wil niet zeggen dat men mijn weg moet volgen. Het is mijn weg, mijn manier om de dingen te zien, met mijn onvolkomenheden, mijn gebreken, zoals iedereen…in de loop van de jaren ben ik al mijn zekerheden kwijtgeraakt, behalve…behalve dat je moet proberen van anderen te houden, ze te tolereren, hen te ondersteunen en je door hen te laten ondersteunen. Ik houd ervan als iemand ‘un brave type’ is'[6]

Pas vele jaren na mijn eerste kennismaking met Brassens was het een andere pijproker – een Zwitser – die er indirect voor zorgde dat ook ik mijn geloof niet gaandeweg kwijtraakte. Maar ik geniet nog steeds van Brassens: ‘God, duivel, paradijs en vagevuur, de goeden beloond, de kwaden bestraft. En het lichaam van de Heer onderin de ciborie. En de gewijde olie en het gezegend brood. Ik geloof geen woord van al die verhaaltjes. En het lot en waarzeggerij, kaarten, tarot, handlezen, de sleutel tot dromen, pendelen, sterren die aangeven wat er morgen zal zijn. Ik geloof geen woord van al die verhaaltjes. Maar ik benijd de armen van geest die het kunnen geloven.’ (le sceptique. Vert. BV)

Het woordje ‘god’ hoort bij Brassens’ mythologie. Hij kan er lak aan hebben of god vergeeft of niet, hij kan triest worden van de god die hem overal volgt en zegt waar hij heen moet gaan. Maar hij kan ook zingen van de oude Leon die bij de eeuwige vader accordeon speelt (daar is overigens ook de Auvergnat die om niet deed wat zijn leven verwarmde). ‘Ik zou liever hebben dat God bestond, maar het schijnt discutabel in het licht van alles wat er gebeurt sinds de wereld bestaat.’ [7] Ik begrijp dat steeds beter.

Noten:

[1] zie: Philippe Chatel. Georges Brassens, Vedette a la Une pag. 27-28
[2] de chansons van Brassens staan vol verwijzingen naar literatuur, spreekwoorden, sprookjes. Hier een verwijzing naar het sprookje `de wolf en de zeven geitjes` (zie: www.analysebrassens.com)
[3] vertalingen in dit artikel, tenzij anders vermeld, uit: Gerard Wijnen. De grote Eik. Georges Brassens compleet.
[4] verwijzing naar `les dieux ont soif` van Anathole France.
[5] Sylvain Ephimenco, `Mijn Held. De man die alle modes negeerde` in Trouw 11 augustus 2007
[6] Interview met Brassens uit 1967 in `la Vie. Hebdomadaire chrétien d’actualité` (www.lavie.fr)
[7] Idem.

Bart Vijfvinkel

Bart Vijfvinkel

Predikant

Bart Vijfvinkel (1965) werd geboren uit een Indische moeder en een Hollandse vader. Hij studeerde theologie in Utrecht en Amsterdam (UvA). …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.