Lieve beste mensen, wat is het fijn om weer bij elkaar te zijn. Gezamenlijk met de founding fathers, of eigenlijk moet ik zeggen de founding mothers, van vijftien jaar geleden. Het voelt als een reünie. In de tussentijd zijn we allemaal een stukje ouder geworden. Ik zie wat meer rimpeltjes en grijze haartjes, ook bij mezelf, en misschien zijn we ook allemaal – door schade en schande en door lief en leed – wie weet ook wel een stukje wijzer geworden. Misschien een nieuwe naam: Nieuw Wij-zer…
En we moeten eerlijk concluderen dat ondanks het feestelijk karakter van dit jubileum de wereld om ons heen er in die vijftien jaar bepaald niet feestelijker op is geworden. Natuurlijk zijn er ook prachtige, hoopgevende ontwikkelingen, de wereldwijde beweging van Greta Thunberg, het Ocean Cleanup-project van onze eigen Boyan Slat, maar grosso modo is de wereld er armer, vuiler, grimmiger, harder, lelijker op geworden.
Daarentegen is mijn eigen persoonlijke particuliere leven in de afgelopen vijftien jaar, ondanks het verlies van twee ouders, er beslist niet lelijker op geworden. Integendeel: mijn eigen dagelijkse dagen zijn er met de jaren mooier en rijker op geworden. Uit het graf van verlies en vergankelijkheid is een geurige bloem herrezen die mijn blik op mens en planeet radicaal heeft doen veranderen – zo doorliep ik het pad van drie magnifieke passies.
Allereerst zoemden en gonsden de honingbijen diep in mijn schedelpan, daarna zwommen de zeevissen naar de bodem van mijn ziel, en tenslotte vlogen de vogels in en uit de kamers van mijn hart.
De eerste keer, bijvoorbeeld, dat ik las over de bijendans viel ik van mijn stoel van verbazing en besefte ik dat de geheimen van het universum in het kopje van de bijen schuilt. Even later zag ik hoe een groepje bijen een noodlijdende bij redden van de verdrinkingsdood en begreep ik wat echte compassie was.
En toen ik met mijn viskajak, op zee bij Madeira, plotseling midden in de zwemroute verzeild raakte van een enorme school orka’s zag ik al de dood voor ogen – maar toen vervolgens diezelfde orka’s als op een geheimzinnig commando-teken zich in twee rijen splitsen en vervolgens keurig langs mij heen zwommen wist ik wat empathie was. Trouwens… die Orka’s bleken later reuzengrienden te zijn.
Maar vandaag wil ik u het wonderlijke waargebeurde verhaal vertellen van een vogeltje.
Op een van mijn zwartste dagen uit mijn leven, bijna vijftien jaar geleden, de dag dat mij in het Rotterdamse verpleeghuis verteld werd dat mijn moeder nooit meer zou genezen; dat ze haar stem voorgoed kwijt was en dat ze verlamd zal blijven tot de dood, op die zwarte dag
was al mijn hoop en vertrouwen op genezing in een gesprek van 5 minuutjes de grond in geboord.
Intens verdrietig besloot ik het gebouw te verlaten voor een ommetje in het park achter het verpleeghuis. Buiten was het buiten grijs en er viel een zacht regenbuitje. Mijn moeder lag op bed en ik liet haar maar even liggen.
Dat park, trouwens, lag in een gebied dat ‘Varkenoord’ heette en hoewel menig moslim daarin een ongunstig voorteken zou kunnen zien, zag ik eerder een logische speling van het lot aangezien de naamgeving samenviel met het dorp waar moeder en ik, ons hele gezin, altijd hebben gewoond: Zwijndrecht. Op zoveel toeval moest wel een zegen rusten.
Maar toch vergat ik die dag alle zegen en slenterde ik met mijn ziel onder mijn arm langs een slootje. De kou en nattigheid drong diep door in mijn botten. Onder een grote, overhangende struik plofte ik neer in het gras en verborg m’n gezicht in mijn handen. Huilen was het enige wat ik wilde, maar mijn ogen bleven droog.
En precies op dat moment, terwijl ik daar in het gras ineengedoken lag te treuren, gebeurde iets magisch. Iets waarvan ik nooit dacht dat het bestond, en het gebeurde precies op het goede moment: er werd voor mij gezongen. Vlak boven mijn hoofd, nog geen twee meter, daalde een lied op mij neer. En niet zomaar een lied, maar een prachtig knetterend hard jubellied. Een lied dat uit de hemel leek neergezonden, vol trillers en rollers en die alle akoestische natuurwetten tartte. Het geluid viel niet te imiteren noch te coderen noch te verklanken noch te verwoorden.
Ik hief mijn hoofd omhoog, speurde langs de takken, en ik ontdekte een piepklein kaneelkleurig balletje, net iets groter dan een pingpongbal, verscholen in de schaduw op een takje bovenin. Ik kon haast niet geloven dat die loeiharde klankorgel uit dit petieterig wezentje afkomstig was. Toen ineens trad het naar voren, fier en parmantig, met een koddig opstaand wipstaartje, alsof het de hele wereld aankon, en opnieuw barstte het uit in iets wat leek op … ik heb er geen woorden voor.
Ik lag daar in het gras en luisterde ademloos. Een hymne van vijf of zes verschillende melodieën, die elkaar afwisselend herhaalden.
Het vogeltje (het was een Winterkoninkje, maar dat wist ik toen nog niet) stond zo dichtbij alsof het lied speciaal voor mij werd opgevoerd. Een privéconcert, dat mij als een raadselachtige, onzichtbare toverdrank bevloeide en die mij ter plekke verbond met alle omringende bomen en bloemen, alsof ik een verloren beschaving was binnengetreden.
Ik begreep meteen wat het vogeltje tegen mij zei:
Zeg meneertje, waarom zo triest te weze?
Houd eens op met ‘t geleuter
Wees een vent en heb geen vreze
Het leven is te kort voor snot en teuter
Ga zingen en zing je moeder blij
Want weldra leggen alle vogels een ei
M’n broek was tot aan m’n knieën doorweekt en mijn moeder was nog steeds ziek en ze zou nooit meer beter worden – maar een felle straal zonlicht doorboorde de dikke wolken en liet het hemelse blauw in mijn pupillen weerspiegelen.
En zo geschiedde het dat misschien wel de somberste dag uit mijn leven door dit Winterkoninkje op wonderbaarlijke wijze werd opgevrolijkt en aangesterkt – en dit was het geheim dat mij de stille kracht gaf om bijna tien jaar lang voor mijn moeder te zorgen. En elk keer als ik het even niet meer zag zitten zocht ik dit vogeltje op in het park en zong het telkens weer voor mij.
En daarom hoop ik, dames en heren, dat ooit op een dag het inzicht zal dalen in de hoogste politieke kringen dat de aarde niet aan de mens behoort, maar omgekeerd de mens aan de aarde. En dat de grootste bedreiging voor onze samenleving niet afkomstig is van andere continenten of van buiten de landsgrenzen, maar van boven en van onderen komt: de aarde, het vuur, de lucht, het water.
Elementen voor wie geen zwart of wit bestaat, gelovig of ongelovig, man of vrouw – Nieuw Wij of Nieuw Zij.
Laten we daarom gewoon wat vaker luisteren naar het lied van de Winterkoning.