Soms zie je een vrouw staan bij een graf, wat verloren en in gedachten. Of iemand zit in een park op een bankje voor zich uit starend naar het water, waar kinderen spelen. Waar zijn zij met hun gedachten? Ze zijn in de tuinen van gemis, zoekend naar wie ze verloren zijn, die ze elke dag missen… Het kan een vader zijn, overleden op hoge leeftijd, of een kind, dat te kort geleefd heeft en gemist wordt. Achterblijvers dwalen innerlijk rond op zoek naar herinneringen, belevenissen die hun de kracht geven om toch verder te gaan. We zien het gebeuren maar weten vaak niet hoe daarmee om te gaan.
Onze omgang met de dood is een moeilijke opgave nu het accent ligt op ‘work, live and enjoy!’ Sire besteedt er op dit moment een campagne aan: ‘De dood, praat erover, niet eroverheen.’ Kennelijk is er bij veel mensen een dood-vermijdend gedrag, een gebeuren waaraan niet te ontkomen valt maar dat pas geldt voor láter.
De angst slaat dan ook toe als de dood dichtbij plaatsvindt of in grote aantallen zoals bij Corona en nu met een oorlog zo dichtbij. Hoe je daarmee omgaat is natuurlijk een vraag van alle tijden. In religies speelt de dood en de omgang ermee een belangrijke rol. Er wordt in christendom en islam gewezen op een hiernamaals, een hemel of een paradijs. Bij de Noord-Germanen en de Grieken is er een overzijde aan de grensrivier tussen leven en dood (de Gjöll of de Styx). In boeken over bijna dood-ervaringen getuigen mensen van een intens licht, dat hen omstraalde.
Echter, dat is een (on)zekere troost voor later. Hoe ga je bij leven met de dood om? In het christendom maakt de uiteindelijke dood van Jezus van Nazareth een belangrijk deel van de boodschap uit, zoals de overlevering laat zien. Zijn dood, die in de vier Evangelies beschreven wordt loopt uit op de Opstanding. Als je de verhalen naleest komt er vooral een grote verwarring naar voren: de apostelen zijn onzeker (hun leider is dood) en bang (wat gaat er met hen gebeuren?). Vrouwen gaan met zalf en olie naar het graf, tevergeefs, want zijn lichaam is daar niet meer, zoals een engel hun bevestigt. Twee twijfelende leerlingen (‘Vrouwenpraat!’) gaan daarna ook kijken maar keren moedeloos terug: geen engel en het graf is leeg. Het is allemaal voorbij, zo is de conclusie. De evangelist Johannes (hfst. 20) biedt perspectief aan een vrouw, Maria uit Magdala, die zich met haar naam onverwacht aangesproken weet door iemand in die tuin. Ze ziet en herkent degene die ze mist, even, maar dat is genoeg, ze kan hem niet vasthouden. Zo bezien is er misschien een mogelijkheid om in die tuinen van gemis toch door te leven.
In een lentetuin
kan van alles gebeuren,
je merkt het wel,
iets ongehoords omgeeft jou
midden in die stille, ijle geuren…
Je wacht en wacht
tot een verlangen zachtjesaan
ontstaat:
‘Spreek mij in je stilte aan,
roep zo mijn naam
tot ik je zwijgen heb verstaan
en jouw liefde in mij
gaat klinken … (FD)