Maar, waarschuwde Çankaya, worden door te sterk de nadruk te leggen op culturele verschillen de stereotypen die groepen niet-Westerse immigranten aankleven zo ook juist niet in stand gehouden? Is er wel voldoende zicht op de onderlinge verschillen? Kort door de bocht het eeuwige dilemma van hoe te laveren tussen conformisme en autonomie.
Ik was met gemende gevoelens naar Utrecht afgereisd. Enerzijds was ik nieuwsgierig naar wat de Stichting Kleurrijk Gezin & Jeugd (met co-financiering van het ‘Departement voor Turken in het Buitenland en aan Turkije gerelateerde gemeenschappen’ in Ankara) boven water had getild over de mismatch die er in de Jeugdzorg bestaat. Een organisatie die zich te laat en te traag aanpast aan de veranderende samenstelling van de Nederlandse samenleving. Anderzijds ergerde ik me aan de defensieve discussie die breed onder Turkse Nederlanders op gang kwam naar aanleiding van de Yunus-affaire begin 2013. Het Turks-Nederlands jongetje dat door Jeugdzorg in een gezin van twee Nederlandse lesbische vrouwen was geplaatst en de ophef daarover. Het beeld werd geschapen dat Turks-Nederlandse kinderen vaak random uit het gezin worden gerukt om minderheden in dit land zo te assimileren.
Het vuurtje onder dit slachtofferschap werd vanuit Ankara en door Turkse media verder opgestookt. Daarmee werd niet enkel de gerichtheid op het herkomstland versterkt, maar ook het idee ingestoken – en voorzien van financiële middelen zoals ook nu weer blijkt – dat Ankara iets voor Turkse Nederlanders kan betekenen. Met de negatieve wind rondom Yunus in de rug werd de nieuwe Turkse diaspora-strategie van de regerende AK-partij in versneld tempo een ideologisch project.
De nadruk op de bloedband wordt immers zowel van boven (Turkse overheid) als van onderaf (migranten zelf) gefaciliteerd en geëntameerd. En onder de paraplu van een regering die zich steeds meer opstelt als een patriarchale vader die zijn neoliberale en religieus-conservatieve waarden aan zijn volk opdringt – waar ook ter wereld. Die in naam van de democratie ongebreidelde kritiek en het recht aan banden legt om anders te zijn dan de soennitische Turk die elke Turk in zijn ogen is.
Precies het gevaar waar Çankaya op deze winderige en regenachtige middag ten aanzien van Jeugdzorg en de mismatch tussen vraag en aanbod terecht op wees: scheer niet elke migrant van Turkse afkomst over één kam. Differentieer in je hulpaanbod naar migranten van dezelfde afkomst. Ook hier is het een individuele zoektocht naar het juiste hulpaanbod, de juiste behandeling.
De aanwezigen droegen voorbeelden uit de praktijk aan: dat niet elk moslimkind in elk moslimpleeggezin kan worden ondergebracht. Soms worden de pleegouders te orthodox gevonden, in andere gevallen te seculier. En omgekeerd zeggen pleegouders die zich als moslim profileren dat ze meer hebben te bieden dan hun eigen cultuur en geloof. Dat ze ook graag kinderen in nood met een andere etnische en religieuze achtergrond opvangen. Je kan culturele verschillen dus onderwaarderen, lange tijd de realiteit bij Jeugdzorginstellingen, maar ook overwaarderen, zoals nog te vaak door Turkse immigranten en de Turkse overheid wordt gedaan.
Met dit vertrekpunt op de toekomst van de hulpverlening in de Jeugdzorg steeg het onderzoek ‘Een betere match tussen vraag en aanbod’ (een samenwerking tussen het Nederlands Jeugd Instituut, Robero en Tamam) boven zichzelf uit. Van de mismatch (“Niets nieuws onder de zon”, volgens het PvdA-raadslid Bülent Işik uit Utrecht, “iedereen in hulpverleningsland weet dit al.”) verschoof de aandacht naar een breder perspectief: Dat het teruggrijpen op culturele verschillen door Turks-Nederlandse jeugdigen en gezinnen niet enkel het gevolg is van het bestaan van die culturele verschillen. Veeleer is het ook een uiting van schurende onmacht – een omstandigheid bij uitstek waar Çankaya retorisch aan refereerde, waarin culturele verschillen worden geactiveerd. Menige migrantenouder vindt het lastig om zijn/haar kinderen met minder vanzelfsprekendheden en grotere onzekerheid op te moeten voeden, en in een context waarin de eigen wil terrein wint op de traditie. En hoe ingewikkeld is het – bij gebrek aan de verbondenheid met een gemeenschappelijke geschiedenis – voor menige tweede, derde, vierde generatie jeugdige immigrant te weten wat hij of zij wil? Hoe en wat ze moeten kiezen? De identiteit behouden waarmee je geboren bent, of anders besluiten?
Het gedeeld idee was dat de transitie die Jeugdzorg nu doormaakt kansen biedt voor een inhaalslag. Sinds 1 januari 2015 is het niet langer de taak van het Rijk maar van gemeenten. Deze kunnen afdwingen dat instellingen die hulp verlenen, worden beoordeeld op hun deskundigheidsbevordering inzake multicultureel vakmanschap. De vraag: Wat heb jij aan diversiteit in huis? moet naar tevredenheid worden beantwoord voordat de hulp wordt ingekocht.
Maar ook dat de burgerinitiatieven vanuit Turkse gemeenschappen met betrekking tot jeugdhulp niet op zichzelf moeten blijven staan, hoe goed bedoeld en effectief ook. Er moeten samenwerkingsverbanden worden ontwikkeld zodat de expertise van zelforganisaties en sleutelfiguren wordt gedeeld met de reguliere jeugdhulp.
De focus voor het vinden van een sleutel voor een Jeugdzorg die er ook is voor Turks-Nederlandse immigranten ligt daarmee minder op Turkije en meer op de gedeelde toekomst in Nederland. Dat is winst. Nu de praktijk nog.
Mooigenuanceerde insteek!