Het uitstekende KITLV-onderzoek Een westers beschavingsoffensief, sporen van het koloniaal en postkoloniaal verleden van Tilburg (Hoefte, 2024) gaat in het laatste hoofdstuk kort in op de persoon Petrus Donders en de context van zijn missiewerk. Onderzoek naar het koloniale verleden van een stad heeft mijns inziens onder meer tot taak koloniale beeldvorming te deconstrueren. Dat hiertoe in Tilburg nooit enige serieuze exercitie is ondernomen, valt te begrijpen als je bedenkt welke weerstanden lokaal werkzaam zijn. De inspanningen gedurende anderhalve eeuw om pater Donders heilig te doen verklaren hebben een stevige stroming gecreëerd van onkritische nostalgie en lokale trots, decennialang ondersteund door een traditioneel erfgoedveld, een meegaande lokale overheid en een dankbaar profiterend lokaal bedrijfsleven.
Tegenover het hedendaagse Donders-frame, uitgeschreven in 25 stellingen, plaats ik goed gedocumenteerde tegenspraak. De alternatieve feiten zijn nauwelijks bekend bij het grote publiek -ook niet onder Surinaamse katholieken. Al doende ontstaat een nieuw, ‘dekoloniaal’ narratief dat ernstig afbreuk doet aan een zorgvuldig opgebouwd, maar toch vooral mythologische imago van deze negentiende-eeuwse missionaris. Er is -in katholieke termen gesproken- bepaald geen basis voor een heiligverklaring door het Vaticaan. Het zou verstandig zijn om van pogingen daartoe af te zien.
Het Peerke Donders-frame
Na Donders’ overlijden in 1887 zette zijn religieuze orde (de redemptoristen) een heiligingstraject in gang voor hun ‘grote Brabantse missieheld’, hierbij geholpen door allerlei media binnen de katholieke zuil. Pas in 1982 werd Donders -tot verrassing van velen- door paus Johannes Paulus II ‘zalig’ verklaard. Een serieuze opstap naar heiligheid. Vanaf dan propageerden invloedrijke Tilburgse publicisten een meer hedendaagse variant van het oude, vaak zoetsappige verhaal. Deze publicisten waren niet per se kerkelijk georiënteerd. Hun doel was vooral een positief gevoel van ‘Tilburger’ of van ‘Brabander’ zijn te voeden. ‘Ons Peerke’ droeg daaraan bij. Samengevat komt het framewerk, dat nog altijd de ronde doet, hier op neer:
Peerke was een straatarme weverszoon, niet zo intelligent en hij had een zwak gestel. Kortom: hij was kansarm. Maar hij stak zijn handen uit zijn mouwen. Hij wilde naar Suriname om mensen te helpen. Aldaar startte hij een melaatsenopvang. Hij verpleegde de leprozen, nota bene. Hij hielp als enige, met gevaar voor eigen leven. En hij hielp onvoorwaardelijk. Kortom: hij hielp. Daarbij was hij erg bescheiden, hij wilde niet heilig verklaard worden of zo. De mensen hadden ook behoefte aan zijn hulp. En behoefte aan zijn God. Donders bekeerde de melaatsen en de inheemsen. Hij had respect voor andere culturen en durfde de slavernij aan te klagen. Deze missionaris handelde met de beste bedoelingen, soms tegen de zin van zijn kerk in. Hij zocht de grenzen van de wet op. Kortom: hij was zijn tijd ver vooruit. Donders is goed te vertalen naar het heden en juist nu relevant. Hij wordt steeds bekender en meer gewaardeerd, zowel in Nederland als in Suriname.
Wat is er op tegen?
Als zoveel goed opgeleide mensen deze statements uiten, opschrijven en overschrijven, dan zal er wel een kern van waarheid in zitten, kun je denken. Maar als we de feiten erbij nemen dan houdt het framewerk geen stand.
1. Hij was straatarm
Nee, dit was in de context van de Heikant (zijn geboorteplaats ten noorden van Tilburg) bepaald niet het geval. Zijn vaders’ weefgetouw bleef gewoon draaien op het moment dat die van andere thuiswevers op de Heikant stil kwamen te liggen. Vader had dus goede contacten (opdrachtgevers). Volgens een onderzoek in 1814 – Donders was toen vijf jaar oud – waren er van de 82 weefgetouwen op de Heikant 76 buiten werking. In dat jaar had vader Arnoldus wel werk en stond er dus goed voor. Van de zes overige families met de naam Donders die ook een weefgetouw hadden opgegeven was de helft zonder werk. Daarnaast: Donders’ vader is in totaal vier keer getrouwd geweest. Een arme sloeber zal het niet lukken driemaal te hertrouwen. Ook wist vader vijf jaar achtereen via een doktersverklaring zijn oudste zoon uit militaire dienst te houden.
2. Hij was niet zo intelligent
Daar zijn geen aanwijzingen voor. Integendeel, hij haalde juist goede cijfers in Sint-Michielsgestel, ondanks het zeer ondermaatse lagere onderwijs dat hij op de Heikant had genoten – van een volledig ongediplomeerde onderwijzer, meester Drabbe. Op het grootseminarie was Donders een meer dan middelmatig theologant, zo verklaarde zijn repetitor J. vd Meulen. Van de cursus filosofie met aanverwante vakken in het studiejaar 1837-1838 was Donders de 7e van 17 studenten. Om zijn preken werd niet gelachen, zoals bij anderen gebeurde. Bij de concoursen van de theologische vakken scoorde hij in de vier achtereenvolgende jaren gemiddeld of iets erboven. Wellicht had Donders geen leidinggevende kwaliteiten, maar hij was beslist niet dom en had een goed geheugen.
3. Hij had een zwak gestel
Nee, dit kan misschien opgaan voor zijn jeugd -hij kon inderdaad worden afgekeurd voor militaire dienst- maar zijn latere weerstand tegen tropische ziekten zoals gele koorts (in 1851) en de bereikte hoge leeftijd van 77 jaar laten zien dat hij een sterk gestel had. In zijn brieven en verplichte rapportages aan zijn leidinggevenden benadrukte Donders ook meermalen zijn goede gezondheid.
4. Kortom: hij was kansarm
Welnee, in de context van tijd en plaats (dus vergeleken met andere weverszonen) was hij kansrijk. Zijn vader liet hem na zijn lagere schooljaren in een fabriekshuis werken, maar haalde hem daar vervolgens ook weer uit, door aanwending van zijn contacten bij de clerus. Hij hoefde niet in militaire dienst. Donders heeft kansen gekregen en benut. Meerdere wensen van hem zijn uitgekomen zoals priester worden, naar Amerika gaan en in een religieuze orde opgenomen worden (uiteindelijk, in Suriname).
5. Hij stak zijn handen uit zijn mouwen
Nou, niet in Tilburg. Donders was weinig productief achter het weefgetouw cq in de fabriek van L.J. Janssens, waar hij van 1821 tot 1831 werkte. Zijn baas noemde hem ‘een sukkelaar’. Textielarbeiders in de 20e eeuw noemden hem ‘lui Peerke’, want een weverszoon die alleen maar bad, dat kon toch geen voorbeeld zijn voor de noeste arbeiders. In Suriname trok Donders er graag op uit, dat staat wel vast. In Paramaribo was hij meer op pad dan op de pastorie en vanuit de missieposten was hij, wanneer mogelijk, nogal reislustig. Maar in Suriname waren het toch vooral de tot slaaf gemaakten die hard moesten werken.
6. Hij wilde naar Suriname om mensen te helpen
Ten eerste: Donders wilde eigenlijk naar de ‘indianen’ in Amerika. Bij de missionarissen in opleiding was dat destijds het populairste doelgebied. Die kans werd Donders ook geboden, maar dan in Zuid-Amerika, niet in Noord-Amerika. Second best dus. Ten tweede: Wat is helpen? De missie ging in de eerste plaats om het aanbrengen van het katholieke geloof bij de zogenoemde ‘heidenen’. Materiële bijstand stond altijd in dienst dáárvan.
7. Hij startte in Suriname een melaatsenopvang
Dit is niet juist. De koloniale overheid startte de opvang van melaatsen, al in 1790, op een plek langs de Saramacca. De opvang in Batavia aan de Coppename begon in 1824. De katholieke zielzorg aldaar nam een aanvang in 1830 met Jacobus Grooff. Donders kwam er pas in 1856 te werken als pastoor. Van beter maken was natuurlijk geen sprake, sterker, de Europeanen hebben in Suriname meer mensen ziek gemaakt dan beter! Op Batavia waren geregeld spanningen. In 1882 hadden de bewoners zoveel problemen met Donders dat de bisschop hem terugriep naar Paramaribo. Toen de missionaris op zijn oude dag opnieuw naar het melaatsenoord werd gestuurd had hij daar bepaald geen zin in.
8. Hij verpleegde de leprozen
Volgens kerkhistoricus en ordegenoot Joop Vernooij zijn hier geen aanwijzingen voor. ‘Geestelijke verzorging’ ja, maar verpleging nee. Voor de lichamelijke zorg waren de directeur en de oppassers aangewezen. Daarnaast was er permanent een dokter aanwezig. De priesters, opgeleid in het Nederlandse kerkelijke systeem, hielden zich met andere dingen bezig zoals het voorbereiden van heilige missen, catechese, biecht en doop. Wel haalde hij soms een zandvlooi uit een jeukende voet, maar dat deden meer bewoners, onderling. Voor ziekenzorg en echte verpleging werden niet voor niets vrouwelijke religieuzen naar Suriname gehaald, zoals de zusters van Roosendaal in 1856 en de zusters van Tilburg in 1894.
9. Hij hielp als enige
Nee, zie boven. En er waren meer katholieke geestelijken actief, zowel in Paramaribo als daarbuiten. Zij bemanden de diverse missieposten en deden plantagebezoeken. Op de missiepost Batavia, waar tot wel 400 melaatsen zaten, gingen drie pastoors Donders voor, waaronder nota bene een uit Tilburg: pater Rutten, onbekend in zijn geboortestad. Vanaf 1866 waren er meerdere collega’s tegelijkertijd op Batavia gestationeerd, waardoor Donders eropuit kon trekken. De bewoners echter, melaats en niet-melaats, hielpen vooral elkáár. Dit is wel te begrijpen alleen al gezien hun aantal.
10. Hij werkte met gevaar voor eigen leven
Ontegenzeggelijk stierven veel Europese kolonisten als gevolg van het tropische klimaat. De melaatsheid hoort echter niet in het rijtje dodelijke, tropische ziekten. Lepra is weinig besmettelijk; slechts bij langdurig lichamelijk contact en een verminderde weerstand. Het koloniale bestuur had overdreven angst voor besmetting. Dat melaatsheid erger is dan de dood is een typisch christelijke gedachte. Op het leprozenoord verbleven ook veel niet-melaatsen, waaronder tientallen collega-missionarissen. Donders heeft met tussenpozen 27 jaar in de leprozerie gewerkt. Hij was er goed behuisd, in zijn riante pastorie, en at gezond. Hij overleed aldaar aan een nierontsteking – dat is door wetenschappelijk onderzoek bevestigd. Van alle priesters die op Batavia hebben verbleven was er maar één zelf leproos, pater Bakker, die overleed in 1890. Maar Bakker had de ziekte opgelopen in Paramaribo en zijn doodsoorzaak was waarschijnlijk vergiftiging. Wat betreft gevaren: Donders schijnt eenmaal ontsnapt te zijn aan een aanslag tijdens een van zijn reizen in het binnenland.
11. Hij hielp onvoorwaardelijk
Nee, hij hielp slechts de bekeerden of zij die in ruil voor zijn (materiële) hulp zijn kerkdienst zouden bezoeken en het doopsel wilden ondergaan. De huizen of hutten van hen die dit consequent weigerden ging hij voorbij. Vele bewoners hadden andere, Afro-religieuze overtuigingen, sommigen waren reeds door een andere christelijke gezindte gedoopt. Een zendeling schreef rond 1860 uiterst negatief over Donders; op het melaatsenoord zou hij mensen dopen tegen geld of wijn als beloning en wie een vrouw wilde hebben zou die door zijn bemiddeling kunnen krijgen. Op Batavia werden inderdaad huwelijken gesloten en kinderen geboren. Verder gaf Donders de cacao die zijn kerk- of keukenslavin Cornelia bereidde niet zomaar weg, hij verkocht het.
12. Kortom: hij hielp
Dat is dus nog maar de vraag. We kunnen het niemand meer vragen. Het zou ook erg afhankelijk zijn van aan wie je het zou vragen. Er zijn geen directe getuigenissen van geholpen stadscreolen, geholpen plantageslaven, geholpen melaatsen, geholpen inheemsen of geholpen marrons. Schriftelijke getuigenissen na 1863 (na de afschaffing van de slavernij) zijn er alleen van medepaters en wel in opdracht van de kerkleiding en met het oog op een heiligingsproces. Deze getuigenissen bestonden vooral uit wonderbaarlijke voorspellingen (waarschuwingen van Donders die uitkwamen) en voorbeelden van zijn matig gedrag; typisch hagiografische elementen.
13. Hij was bescheiden
Donders was, in vergelijking met veel collega’s, van bescheiden komaf en daar hoort een grondhouding bij van gehoorzaamheid en dienstbaarheid. Binnen de religieuze orde werd dit ook verwacht; het was een van de belangrijkste deugden, net als de matigheid. Maar Donders was ook eigenwijs en bepaald betweterig richting de Afro-Surinamers en inheemsen waar het ging om geloof en zeden. In 1844 schreef hij dat ‘lepra door God is overgezonden om de mensen op het rechte pad te brengen’. In 1882 werd hij naar de grond gewerkt nota bene voor het huis van de directeur. Tot aan zijn ziekbed toe maakte hij verwijten aan de melaatsen over hun gedrag. Hij was, kortom, aan de ene kant (binnen de eigen groep) bescheiden en aan de andere kant (naar de bewoners) een onverbeterlijke moralist.
14. Hij wilde geen heilige worden
Daar lijkt het toch wel op. Zijn laatste biograaf, pater Dankelman, vermoedde van wel. Donders las in elk geval graag over heiligenlevens, zoals die van Willibrord en Bonifatius (die de Friezen kerstenden), en ook van Alphonsus de Liguori, de stichter van zijn eigen religieuze orde. Deze personen en hun werkwijzen vormden voor Donders ongetwijfeld een inspiratie. Hij gebruikte graag heiligenboeken op zijn missiepost(en). Samen met veel van zijn negentiende-eeuwse collega’s paste Donders helemaal in de eeuwenoude katholieke kersteningstraditie. ‘Ik wensch dat wij allen Heiligen mogen worden’, schreef hij 1874.
15. De mensen hadden behoefte aan zijn hulp
16. De mensen hadden behoefte aan zijn God / godsdienst
Dat veel slaafgemaakten in de kolonie behoefte hebben gehad aan hulp moge duidelijk zijn, zowel materieel als geestelijk. Wie de hulpgevende is deed er dan eigenlijk niet toe, de Afro-surinamers gingen er pragmatisch mee om. Er heerste wat dat betreft in Suriname een dubbele werkelijkheid, zowel op de plantages als in het binnenland, met veel oppervlakkige conformering en sociaal wenselijk gedrag. Mensen lieten zich dopen in ruil voor materiële zaken zoals geld, voedsel en alcoholische drank en ook bijvoorbeeld de toestemming om te mogen trouwen. Hostie-gangers konden vrije tijd in de kerk doorbrengen en verkregen ook andere voordelen, zoals meer kansen voor hun kinderen. Daaronder zat geheim verzet en tegenwerking, maar van dit laatste is weinig verslag gedaan door de Europese kolonisatoren. Daarvoor moet je tussen de regels door lezen.
17. Hij bekeerde de melaatsen en indianen
18. Hij had respect voor andere culturen
Dit zijn goedbedoelde beschrijvingen van Donders die met elkaar in tegenspraak zijn. Kerstening ging bepaald niet gepaard met respect voor andere denksystemen. Taal en cultuur van de Afrikanen en van de inheemse Surinamers werden ge-Europeaniseerd, vooral door zendelingen en missionarissen. Net als zijn collegae kon ook Donders agressief tekeer gaan tegen anders-gelovigen. Winti–rituelen beschouwde hij als Afrikaanse ‘afgoderij’. Bij gelegenheid sloeg hij alle religieuze attributen stuk en verbrandde dezen. Dat was natuurlijk indrukwekkend en de mensen hadden het maar te accepteren. De missionaris vertegenwoordigde immers de Europese macht en de dito krachtige, Europese god. Aan de Karaïben (inheemse Surinamers) die vaak op bezoek kwamen op Batavia, verbood Donders het woord ‘maria’ te gebruiken, wat in hun taal ‘mes’ of ‘houwer’ betekent. In 1882 verbood hij er de Afro-traditionele rouwdans singi neti. Donders’ bekeringsarbeid onder de inheemsen en onder de marrons van Suriname was allerminst succesvol. Op Batavia was van een katholiek geloofsleven nauwelijks sprake, zodanig dat Donders ten einde raad overging tot het organiseren van volksmissies, in 1875, 1879 en 1881. Het motief van de creolen in de stad om christen te worden was niet het geloofspakket, maar maatschappelijke verbetering.
19. Hij sprak zich fel uit tegen de slavernij
Bepaald niet. Dat zou het werken in Suriname voor hem onmogelijk hebben gemaakt en een enkeltje terug naar Nederland inluiden. Deze modieuze toespeling aan Donders is gebaseerd op slechts één, uit de context gerukte verzuchting van de missionaris in een brief uit 1846, die niet verder is gekomen dan de pastorie van Eindhoven. Hij was toen nog ontsteld over de dagelijkse lijfstraffen die hij in Paramaribo zag uitgevoerd, maar in latere brieven lezen we daar niks meer over. Alles went blijkbaar, de missionaris paste zich aan. In dezelfde brief schrijft hij ook dat hij aan de behandeling van de slaven ‘liever stilzwijgend voorbij’ gaat. Medelijden heeft hij met de Europese meesters omdat zij door hun meedogenloze gedrag en verrijking niet in de hemel zullen komen. De ‘vrijgave’ van de slaven was volgens Donders een goed ding omdat het ruim baan zou geven aan de kerstening, zijn werkveld. Maar hij had hij zelf kerkslaven in dienst, in zijn pastorie en als roeiers.
20. Hij handelde met de beste bedoelingen
Dat is een evidentie, dat doen we immers allemaal. Ook zijn we allemaal een kind van onze tijd. Donders handelde in elk geval met zíjn bedoelingen. Zijn handelingen doorbraken de bestaande onrechtvaardigheden echter niet. Feit is dat het werk van de missie (de zending) plaatsvond in een koloniale context en dat deze, met name ná de afschaffing van de slavernij, het koloniale systeem niet doorbrak, maar juist versterkte. Het sociale werk was een doekje voor het bloeden; de missionaris (zendeling) enerzijds hulpvaardig, anderzijds medeverantwoordelijk.
21. Hij handelde tegen de zin van zijn kerk in
Misschien gaf hij als kapelaan in Paramaribo wat te veel geld weg, maar nee, hij vertegenwoordigde volledig de katholieke kerk. Donders was ideologisch recht in de leer, volgde uiterst gehoorzaam alle orders van zijn bisschoppen en stond kortstondig zelfs aan het hoofd van de Surinaamse missie (pro-vicaris 1853-1854). Een leidersfiguur was hij echter niet, eerder een gedweeë pater. Donders ging op geen enkele wijze tegen machtsstructuren in, niet van de overheid en niet van de kerk. Daarnaast is hij door zijn orde en de Nederlandse katholieke kerk na zijn overlijden dankbaar gebruikt in de promotie van de missie. De beeldvorming in Nederland van het helpen van indianen en melaatsen, ontbering en toewijding, bracht goed geld in het laatje.
22. Hij zocht de grenzen van de wet op
Dit zou je kunnen betogen voor alle missionarissen vóór het jaar 1873. Zij moesten immers werken in een door protestanten gedomineerde kolonie, met dito gouvernement. In 1873 echter werden ‘afgodische’ religieuze gebruiken bij wet verboden. De zendelingen en missionarissen werden vanaf dan juist gedekt door de wet. Donders werkte mee met het gouvernement, niet ertegen. Toen de koloniale overheid in 1874 baby’s kwam ophalen op Batavia en een Chinese vader met zijn baby het bos in vluchtte ging Donders het kind persoonlijk terughalen. Voor zijn krachtdadig optreden werd hij bijzonder bedankt door de gezagsdragers. Ook organiseerde Donders in samenwerking met het gouvernement een samenvoeging van inheemse nederzettingen, aangezien hij hun verspreiding maar lastig vond bij de kerstening. Met name de piai-mannen, de religieuze leiders binnen die gemeenschappen, boden geducht tegenstand. Om hun invloed te breken decoreerde Donders één stamoudste tot opperhoofd van alle dorpen ten westen van de Surinamerivier. Hij doopte hem Christiaan. De bedoeling was dat iedereen zou volgen, maar het plan werkte uiteindelijk niet.
23. Hij was zijn tijd ver vooruit (revolutionair)
De oude Donders werd in zijn eigen tijd, ook door veel medepaters, al beschouwd als behoorlijk ouderwets en wereldvreemd. Zijn wijze van missioneren was eerder middeleeuws dan modern. Hij streefde naar een (nooit bestaan hebbende) wereld die in zijn geheel katholiek is. De missionarissen kerstenden naar het voorbeeld van oude heiligen en waren onderdeel van een reactionaire, strijdlustige katholieke stroming die langzaamaan de wind mee kreeg, in Nederland en in Suriname.
24. Hij is goed te vertalen naar het nu (relevant)
Dat zou wel eens tegen kunnen vallen. Maar met vertalen naar het heden kun je natuurlijk alle kanten op, dat is bekend. Veel historische en Bijbelse figuren valt deze eer te beurt, continu. Ook Donders is voor diverse karretjes gespannen, van die van zijn eigen religieuze orde tot aan de multiculturele samenleving en het tropisch regenwoud aan toe. Daar kunnen altijd nog een paar karretjes bij, ook in negatieve zin, maar het is vaak ver gezocht en geschiedkundig gezien niet verantwoord. De context waarin Donders leefde en werkte staat ver van ons af. We kunnen ons het negentiende-eeuwse Tilburg en het negentiende-eeuwse Suriname nauwelijks indenken, laat staan de houding en de keuzes van een individu transponeren naar het nu.
25. Hij wordt steeds bekender en meer gewaardeerd, zowel in Nederland als in Suriname
Dit wordt al honderd jaar zo geschreven, dat zijn internationale bekendheid stijgende is. Een voorspelling die zichzelf moet waarmaken. Als bewijs ervan worden dan de vertalingen van Nederlandse producties aangehaald. Zo werd de hagiografie van Kronenburg uit 1925 in zeven talen uitgegeven: Frans, Duits, Engels, Italiaans, Spaans en Portugees. Tegenwoordig zijn ook het Surinaams, Pools en Indonesisch belangrijke talen in de Tilburgse inspanning tot internationalisering en heiligverklaring. Een daartoe benodigd nieuw wonder zou bij voorkeur moeten plaatshebben in Suriname of Brazilië. Het idee is momenteel dat Donders de ‘heilige van de Amazone’ wordt. Daartoe dient wel de devotie blijvend gestimuleerd te worden. Het probleem is dat de devotie in Suriname altijd minder is geweest dan in Tilburg. Niet voor niets is sinds de millenniumwisseling vanuit Donders’ geboortestad veel geïnvesteerd in katholiek Suriname (renovatie kathedraal en bedevaartsoord). Recent nog is voor de oud-kolonie video- en lesmateriaal over Donders geproduceerd. Dit worden dan Surinaamse producties genoemd, maar het initiatief en de financiering komen altijd uit Nederland. Wat betreft de beeldvorming spelen in Suriname overigens vergelijkbare zaken een rol als in Tilburg, zoals nostalgie (bij ouderen), lokale trots en economische belangen (toerisme, werkgelegenheid). Nota bene: Donders kwam in het geheel niet voor in de grote Suriname-tentoonstelling in Amsterdam in 2019. Wel hing in 2024 een schilderij van hem op de tentoonstelling Christendom en Slavernij, in Museum Catharijneconvent te Utrecht. Een groeiende bekendheid? Dan toch in een ander licht.
Simplistisch en onwerkelijk
Concluderend kunnen we stellen dat rondom de historische persoon Petrus Donders –één van de vele paters die in de 19e eeuw in Suriname rondliepen– veel misconcepties de ronde doen. De meeste opvattingen in het ‘hedendaagse’ Donders-frame zijn terug te voeren op narratieven van oude hagiograven die allen priester waren en allen redemptorist, dus van de orde waartoe Donders behoorde. Een sprekend voorbeeld is Donders’ kleinheid (fysiek, qua gestel, intelligentie, achtergrond en bescheidenheid). Dit contrasteerde mooi met zijn latere grootsheid en de Tilburgse textielarbeiders konden zich daardoor beter met hem identificeren.
Het moderne Dondersverhaal is echter even simplistisch en onwerkelijk als het oude. Het valt op dat in het 21e-eeuwse Donders-frame de noties van God, Christus of het christendom (katholieke geloof) niet meer voor komen. Dat heeft blijkbaar geen wervende kracht meer. Daarnaast moeten we vaststellen dat er nogal wat mythes zijn die nog steeds voor waar worden aangenomen. De belangrijkste zijn: (1) de mythe van armoede en eenvoud (niet-intelligentie, kansloosheid); (2) de mythe van melaatsheid als zeer besmettelijk (heldenopoffering) en (3) de mythe van Donders als verpleger en als multicultureel voorloper (emancipator).
Kortom: Petrus Donders wordt nog altijd in ons onderbewustzijn neergezet als het enige goede, temidden van het vele kwaad. Het geloof hierin bij katholieken in Nederland en in Suriname is hardnekkig. Maar het is de vereerders niet geheel aan te rekenen, want deze zaken blijven nu eenmaal gereproduceerd worden. Hagiografie en heldenverering is niet slechts iets van het verleden, dit vindt anno 2024 nog steeds actief plaats. Oude constructies werken door.
Missionaris-kolonist
De inspanningen om een koloniale missionaris te sacraliseren (heilig te doen verklaren) zijn te zien als een doorwerking van het koloniale verleden. Het is, sterker uitgedrukt, een neokoloniaal project in zichzelf, een vorm van ‘mentale kolonisatie’. Goed beschouwd is het fenomeen van missionaris of zendeling per definitie koloniaal en eurocentrisch, ook als het gaat om latere missies in staatkundig gedekoloniseerde gebieden. Hierbij moet gezegd dat de seculiere ontwikkelingssamenwerking, die op de periode van kerstening volgde, evenmin ontkomt aan deze labels.
Het Tilburgse erfgoedpersonage ‘Peerke Donders’ zal heus niet verdwijnen. Dat hoeft ook niet, maar enige aanpassing is wel vereist. Op dit moment houdt het namelijk een aantal mythen in stand. Het idee dat een missionaris een redder is of een uitmuntend sociaal werker en géén kolonist dient te worden bijgesteld. Zendelingen en missionarissen waren ook gewoon kolonisten. Historici tonen aan dat zij onlosmakelijk onderdeel zijn geweest van het koloniale project, een project dat in Suriname pas werd beëindigd in 1975. Zo’n gedachtenbijstelling heeft een maatschappelijke functie, het heeft nut – ondanks mogelijke pijn en verdriet hierbij, met name onder oudere generaties. Een eventuele heiligverklaring van missionaris-kolonist Donders door de Rooms-katholieke kerk staat eenvoudigweg haaks op het huidige, maatschappelijke proces van ‘mentale dekolonisatie’. Het zou bepaald geen compliment zijn voor de inwoners van Tilburg, noch van Suriname; niet voor Nederlandse, noch voor Surinaamse katholieken.
Dit is een ingekorte versie van een uitgebreider artikel met noten en literatuurverwijzingen welke te te vinden is op 30juni1juli-tilburg.nl.