
Vanwege het 800-jarig bestaan organiseert de Orde der Predikers (dominicanen) in Nederland een jaar van ontmoetingen met welwillende wildvreemden: studenten, bierdrinkers, schrijvers, radioluisteraars en kunstenaars. Zo kreeg mode-ontwerper Borre Akkersdijk (ByBorre) de vraag: als Dominicus nu zijn broeders en zusters zou uitsturen met dezelfde opdracht als 800 jaar geleden, hoe zouden ze er dan uitzien?
“’Nee’, dacht ik in eerste instantie. Religie is niet iets waar ik me graag mee wil bemoeien. Maar hoe meer onderzoek we deden naar de dominicanen en het habijt, hoe spannender ik het eigenlijk vond.
Ik associeer de kerkelijke wereld vooral met misbruik van macht en vertrouwen, terwijl ik hier ontdekte dat het eigenlijk ook over iets heel anders ging. Over het goed met elkaar omgaan bijvoorbeeld, respect hebben voor naasten, maar ook voor de materialen om je heen.
Niet opvallen – of wel?
Ik kwam in het onderzoek voor dit project een heleboel thema’s tegen waarmee ik bij ByBorre ook bezig ben. Die heel logisch voelen, ook in mijn eigen collectie terugkomen of in de nieuwe kunnen worden meegenomen. Denk bijvoorbeeld hoe de Orde gebruik maakte van het materiaal dat destijds voorhanden was, en dat bepalend werd voor de kleur van hun kleding. Maar ook de gelaagdheid van het habijt, dat heel mooi te vertalen is naar het combineren van een beperkt aantal onderdelen in je kledingkast waarmee je alles kunt doen.
Als de dominicanen over straat gingen, wilden ze juist gewoon zijn, níet opvallen. En – ironisch genoeg – dat is alles dat ze er nu wel mee doen, anno 2016. Iemand in zo’n habijt is een curiositeit. We wilden terug naar de essentie van het kledingstuk: laten zien dat je één bent met de mensen om je heen. Daarom is het ook een haast ’gewone’ collectie geworden.
We hebben het verhaal van de dominicanen zelf proberen te ontleden, maar ook het habijt en hoe ze dat dragen. Wat is het materiaal? Was dat altijd al zo? Hoe is het gemaakt? Zijn er verschillen in hoe mensen ’m gebruiken? Verschilt dat in verschillende delen van de wereld?
Een collectie losse stuks
Een van de dingen waar we achter kwamen, is dat de dominicanen van nu het habijt over hun ’gewone’ kleding aantrokken. Dat was vroeger niet zo, toen was het habijt alles wat je droeg. Kennelijk miste er dus iets, voor de mensen die het habijt nu willen dragen. We hebben het in deze collectie daarom samengepakt: het is een habijt, maar het is óók gewone kleding.
We wilden het ook flexibeler maken. Waar het vroeger was: dit is het habijt en dat moet je dragen op deze manier – zeggen we nu: deze stuks kun je afwisselen met elkaar, combineer ze maar zoals je zelf wilt. Het Nieuwe Habijt is een collectie losse stuks geworden. Daardoor wordt het veel interessanter: de stuks zijn voor jong en oud, voor man en vrouw. Je kunt er alle kanten mee op, maar het is altijd een eenheid en het past bij elkaar.
Internationale vormentaal
We hebben voor de patronen geput uit de vormentaal die we tegenkwamen in andere delen van de wereld, bij de dominicanen en daarbuiten. De dominicanen zijn een internationale orde; deze collectie moet overal kunnen werken. In de vormentaal van de verschillende stukken zie je dat terug: zo doet de tuniek bijvoorbeeld heel erg aan de djellaba denken. We hebben niet voor één bepaalde cultuur ontworpen, maar elke cultuur zal er iets in herkennen, en het combineren tot iets eigens. Met de ontworpen patronen zijn tientallen verschillende combinaties mogelijk.
We hebben het heel functioneel bedacht: met veel zakken, of zo gesneden dat je makkelijk bij je zakken kunt. We hebben veel gebruiksfunctionaliteit toegevoegd, naar aanleiding van onze gesprekken met de dominicanen. En de capuchon, die de regen tegenhoudt, maar ook is gemaakt om je even af te kunnen sluiten van de buitenwereld, of voor een gebed.
Functionaliteit gaat boven esthetiek
Zwart en wit hebben door de eeuwen hun betekenis gekregen, bij de dominicanen. Maar de basis was: functionaliteit gaat boven esthetiek.
Als je de esthetiek los kunt laten, en je focust op functionaliteit, laat je je dus ook veel meer leiden door wat voor handen is en wat de kleuren daarvan zijn. In ons geval: veel ongeverfde stoffen, of in de kleur van het basismateriaal. En zwart en wit zijn in ons ontwerp dus ook de kleuren, maar in veel meer gradaties dan in het huidige habijt.
Het is eigenlijk alles behálve een modecollectie geworden. Het is de basis van een kledingkast; je zou in principe niet meer nodig moeten hebben dan dit. De stuks zijn basaal en functioneel, ze worden gemaakt van wat voorhanden is. Maar als je het gaat combineren, krijgt het een eigen unieke dominicaanse vormentaal.
Het idee is dat deze stukken – op basis van de patronen die vrijelijk beschikbaar zijn – lokaal en in kleine oplages kunnen worden geproduceerd, met de stoffen die ter plekke voorhanden zijn. En die daardoor altijd passen bij de omstandigheden en het klimaat waarin ze worden gedragen. Voor Nederland kozen we vrij technische stoffen – water- en vuilafstotend – maar in Afrika zou je weer hele andere stoffen en afwerkingen kunnen gebruiken. Met de patronen kun je overal ter wereld naar een textielfabrikant om de stukken te laten maken, aangepast aan de lokale omstandigheden.
Soberheid, samen zijn
Wat ik graag zou willen zien, is dat mensen die géén dominicaan zijn, maar zich wel verbonden voelen, onderdelen van de collectie willen gaan dragen. En zo die visie – of delen daarvan – mét de dominicanen mee uitdragen. Minder gebruiken, samen zijn, en dat communiceren door middel van je kleding; dat is een heel mooi verhaal dat niet alleen voorbehouden is aan de dominicanen. Er zitten stuks bij die ik zelf zou willen hebben, maar ik zou nooit van mijn leven m’n intrede in het klooster doen.
Ik hoop dat het project veel vragen opwekt, ook bij de dominicanen zelf. Dat ze zien dat hun kleding – en het verhaal daarbij – onderdeel van hun boodschap kán zijn, maar dat ze dat eigenlijk ook een beetje hebben laten liggen, sinds het oorspronkelijke ontwerp van 800 jaar terug. Ik hoop dat het hen op die manier inspireert.
En van het publiek – de mensen aan wie we het gaan tonen – hoop ik dat de reactie is: wow, ik zou best wel een stuk uit deze collectie willen hebben. Hoe fantastisch zou het zijn als de dominicanen uiteindelijk een eigen label zouden beginnen, met deze collectie als basis?”
Bron: Dominicanen
Dit is pure volksverlakkerij: overal bestaan hiërarchieën. Ze ontkennen is leugenachtig. Ieder leeft in zijn of haar eigen ‘bubble’, zowel de professor en doctorandus als de verpleegster en de fabrieksarbeider tegenwoordig operator genoemd. En zij allen schermen zich bewust en onbewust af van de ‘kringen’ waar hij of zij zich intellectueel en emotioneel (qua zeden en gewoonten) niet thuis voelt.
Ook wel erg veel aandacht voor waar het in essentie juist Niet om gaat: de buitenkant, de essentiële werkelijkheid die men wil verbloemen. Het zou moeten gaan om dienst aan de geestelijke/spirituele ontwikkeling van mensen ongeacht rang of stand en daardoor bijdragen aan meer individuele en collectieve welvaart en welzijn. Daar mag en moet je voor uitkomen, en juist geen valse nederigheid aan de dag leggen die mensen op het verkeerde been zet. Wat is, mag aan de buitenkant dus ook blijken; het vergemakkelijkt dan de eerlijke en open omgang met elkaar, of het afzien daarvan. Dat niet in acht nemen, maakt ‘de meerdere’ zelf ook schizofreen/neurotisch: het niet mogen of willen uitkomen voor zijn persoonlijkheid en wat ie feitelijk toch meent te zijn: een tot op zekere hoogte gevorderde deskundige op enig terrein. Onderscheid dat er feitelijk is, moet m.i. dan ook duidelijk tot uitdrukking komen in kleding én de omgangscultuur; opdat eenieder weet waar ie zich aan te houden heeft, en waarom ie wellicht genegeerd wordt of vernederd, c.q. op zijn plaats gezet in de hiërarchie binnen een bepaalde context.
Een van de belangrijkste oorzaken van het feit dat de priester-arbeiderbeweging – óók een dominicaanse uitvinding/bevlieging! – maar een kort leven beschoren was (1941-1953) lag in het gegeven dat die priesters in wezen nooit meer arbeider konden worden naar cultuur, hun ziel. enz. omdat zij stuk voor stuk allemaal gesocialiseerd waren in een intellectueel en materieel rijker milieu. Ze bleven hele en halve intellectuelen ongeacht het werk dat zij deden, en dat botst met de vooral fysieke, agressieve, vaak botte anti-intellectuele arbeiderswereld. Veel priester-arbeiders (celibatairen nota bene!) vonden dan ook geen aansluiting bij de mensen waarmee ze solidair wilden, maar in essentie nooit konden zijn. Zij liepen vast met hun vermeende roeping (het religieus- en of priester-zijn), raakten gefrustreerd, fysiek ziek of belandden op de bank bij psychiaters. Van de weeromstuit en uit zelfbehoud moesten zij hun gekozen roeping daarom ontrouw worden, en dat was voor de orde én de kerk geen goed visitekaartje. Dat de paus de beweging in 1953 verbood, maakte snel een einde aan de ideologisch ingegeven miskenning door dominicanen e.a. van de hiërarchie onder culturen, klassen ofwel mensen. Helaas bleef echter hier en daar (in linkse kringen in Nicaragua, Brazilië enz. maar ook in Nederland soms) een enkeling toch dromen van eenheid onder mensen die de werkelijkheid miskent van het onderscheid tussen mensen qua geestelijke/spirituele ontwikkeling. Dat onderscheid is en blijft namelijk altijd een feit, omdat we op verschillende momenten/tijdstippen en in verschillende situaties met een verschillende historische (materiële en psychologische) achtergrond geboren worden én opgroeien. Dat gaat nooit over, of men het nu leuk vindt of niet. Het is dan ook beter om hier goed rekening mee te houden bij wat men zich voorstelt, anderen voorhoudt én nastreeft!
Mensen in fabrieken en in het leger dragen ook (nagenoeg dezelfde) uniformen, maar het eerste dat je ziet gebeuren in die contreien is dat mensen zich willen, en ook gaan onderscheiden van elkaar door allerhande distinctieven: titels, naamkaartjes, nieuwere en vooral stijve/gestreken kleding, sterren, strepen, nestels (witte of rode koorden over schouder), verschillende mutsen en petten, gekleurde banden rond petten enz., maar ook aanmerkelijke verschillen in primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. De baas en zijn secondanten, of de generaal en zijn officieren gaat doorgaans niet schaften/lunchen in de bedrijfskantine, maar laat zich bedienen in zijn/haar eigen mess, bureau of hoek van de kantine. Arbeiders en hoogopgeleiden gaan zelden amicaal met elkaar om. Ja, je mag soms ‘je’ en ‘jij’ zeggen en of zelfs voornamen gebruiken, maar als het erop aan komt wordt er van je verwacht dat je respect hebt voor wat verborgen is: anciënniteit, status, aanzien, macht, verdienste enz. Doe je dat niet naar wens, dan laat de macht zich gelden, hoe dan ook, en word je openlijk of stiekem bestraft. Maar wat doe je als je het verborgene niet/nooit ziet en opmerken kunt? Dan ga je vaak op je gezicht, tot je hebt geleerd dat er wel degelijk een hiërarchie is waar je door schade en schande voor je gemoedsrust en overleven rekening mee zult moeten houden. Je bent altijd in een bepaalde mate gast óf machthebber/gastheer c.q. -vrouw. Het is maar beter dat men daar duidelijk voor uitkomt, minstens in gedachte. Dat vergemakkelijkt een zoveel mogelijk illusieloos en conflictarm, maar gelukkig leven in je eigen ‘bubble’ c.q. milieu! Uiterlijke kenmerken van status enz. aanpassen is dus niet meer dan Spielerei en hypocrisie. Als het verhult in plaats van onthult, dan moeten we ze principieel afwijzen, omdat de vermeende eenheid ’n leugen is, én de facto naar wezen altijd blijft bestaan!
Wat een lang verhaal Piet, besef wel, hoe langer, hoe minder lezers! Ik was in Zundert, en daar hadden de Trappisten ook ineens bedacht dat ze allemaal in hetzelfde habijt zouden verschijnen, en dus niet meer in zwart-wit (voornaam) of alleen maar wit (gewoon), zoals vroeger. Maar monniken blijven dat verschil natuurlijk wel voelen, want zo zit de mens nu eenmaal in elkaar! Het is niet anders!