Het eerste wat de meeste radicaal-rechtse partijen doen nadat ze aan de macht komen, is het verlagen van de belasting voor de rijken, het afbreken van sociale voorzieningen en het privatiseren van nutsbedrijven. Dat is nadelig voor de minst welgestelden in de samenleving. Toch stemmen relatief veel van deze mensen op radicaal en extreemrechtse partijen.

De linkse beweging zag en ziet het als haar taak te strijden tegen sociaaleconomische ongelijkheid en de daaraan gekoppelde culturele onderdrukking zoals discriminatie op basis van huidskleur, sekse en seksuele geaardheid. Van oudsher spitste die strijd zich toe op de emancipatie van de arbeidersklasse.

Naarmate de strijd van de linkse beweging succesvol was en leidde tot een verzorgingsstaat in Nederland, kwamen ook andere vormen van onderdrukking in beeld. De strijd tegen kolonialisme en mondiale armoede vanaf eind jaren vijftig, gevolgd door de strijd tegen racisme in de VS en de Apartheid in Zuid-Afrika. Dankzij de vrouwenbeweging in Nederland eind jaren zestig, werd ook de strijd tegen vrouwenonderdrukking een belangrijk thema.

Al deze vormen van onderdrukking werden door progressieve politici gezien als onderdelen van de bestaande sociaaleconomische onderdrukking vanuit het op winst voor een bovenlaag gerichte kapitalistische systeem. Racisme, seksisme en discriminatie op welk gebied dan ook, werden en worden gebruikt ter rechtvaardiging van de bestaande sociaaleconomische onderdrukking.

De linkse eensgezindheid om al deze vormen van onderdrukking aan te pakken kwam tot uiting in het streven van de meest linkse naoorlogse regering: het kabinet Den Uyl (1973-1977). Doel was, zo schreef Den Uyl, om te komen tot een “internationale rechtvaardige verdeling van kennis, macht en inkomen”. Helaas kon Den Uyl dat niet waarmaken. Het CDA (destijds in wording) plus delen van de PvdA maakten een eind aan dit kabinet en vervolgens kregen we tot de jaren negentig een reeks rechtse en centrumrechtse kabinetten die zich vooral bezig hielden met de afbraak van de verzorgingsstaat en het privatiseren van nutsbedrijven.

Toen de PvdA eindelijk weer een rol van betekenis kreeg in de twee kabinetten Kok (1994-2002) maakte PvdA-voorman Kok direct een einde aan de sociaaldemocratie. In de Den Uyl Lezing van december 1995 verklaarde hij dat zijn partij geen sociaaldemocratische partij meer kon zijn; de weg naar het politieke midden werd als onontkoombaar gezien. Hij eindigde tot ontsteltenis van veel partijleden, zijn lezing met de woorden: “Het afschudden van ideologische veren is een bevrijdende ervaring.”

De keuze van Kok voor het politieke midden betekende ook een keuze voor de leidende middenklasse en het loslaten van een beleidsvisie die een einde kan maken aan groeiende sociaaleconomische ongelijkheid. De andere linkse partijen bleken niet in staat de leegte die de PvdA achterliet, voldoende op te vullen. Met het loslaten van een socialistische of sociaaldemocratische visie verbrokkelde de linkse beweging. Tegelijk ontwikkelde zich binnen de lagere-inkomensgroepen en ook middenklasse een groot onbehagen. Men voelde zich terecht in de steek gelaten. De woede die dit teweeg bracht, richtte zich tegen veranderingen die soms wel en soms niet door overheid of pressiegroepen als noodzakelijk werden gezien.

Rechtse partijen speelden in op dit onbehagen door in verkiezingen de “gewone man”, de “hard werkende Nederlander” of “het volk” te positioneren tegenover wat genoemd werd “de linkse elite”. Maar ook de linkse beweging, al dan niet elitair, speelde bewust of onbewust dit spel mee. Door het overhaast promoten van genderneutrale toiletten, speelgoed en kleuterkleding en het vervangen van de aanspreektitel ‘dames en heren’ voor het neutrale ‘hallo mensen’ te presenteren als kernpunten van progressief beleid, groeide het onbehagen. Niet dat veranderingen op dit vlak verkeerd zijn. Zeker niet. Maar een stevig sociaal beleid op economisch vlak moet wel de basis zijn.

Het negeren van de traditionele achterban van de PvdA maakt dat deze achterban kiest voor partijen die in hun campagnes hoog opgeven van het ‘gewone’ volk. Hele buurten in grote steden waar je in de jaren zeventig veel verkiezingsaffiches zag van CPN en PvdA, veranderden in buurten met affiches voor Fortuyn en later Wilders.

In de noodzakelijke antiracisme-strijd komt de verdeeldheid van linkse krachten op een bijzondere wijze naar voren. Een deel van de antiracisme-activisten wijst solidariteit door witte Nederlanders af. Sterker nog: als zij zich willen aansluiten bij die strijd of zich solidair verklaren, wordt hen soms white supremacy, witte bevoogding, verweten. Gezien de gezamenlijke strijd van wit en zwart in Nederland tegen racisme in de Verenigde Staten en de Apartheid in Zuid-Afrika, is dit verwijt naar mijn smaak onzinnig.

De verbrokkeling van de linkse beweging heeft er jammer genoeg toe geleid dat er tientallen bewegingen zijn ontstaan die vooral hun eigen agenda nastreven. Het is een ‘eigen groep eerst’ strategie die meer past in het neoliberale dan in het socialistische of sociaaldemocratische denken.

Ik noem deze identiteitspolitiek bewust ‘tweede keus’ en niet ‘tweederangs’. Dat laatste zou betekenen dat de strijd tegen racisme, seksisme, discriminatie en andere misstanden minder belangrijk zou zijn. Dat vind ik niet. Met ‘tweede keus’ echter – in het Engels ‘second best’ – focus je op verbetering op onderdelen. Maar je moet kiezen voor een stevig alternatief die de grondoorzaak aanpakt van de onderdrukking in al haar verschijningsvormen: een vooruitstrevende sociaaleconomische politiek.

Alleen successen op deelgebieden leiden er uiteindelijk toe dat de kloof groeit tussen hoogopgeleide en cultureel bewuste mensen tegenover laag opgeleide en sociaaleconomische onderdrukte mensen. Daarmee neemt ook het politieke draagvlak voor het accepteren van politiek succes op deelgebieden af.

Hillary Clinton noemde de aanhang van Trump ‘deplorable losers’ en daarmee hielp ze Trump aan een overwinning. Eenzelfde gevoel hebben veel laagopgeleide en laagbetaalde Nederlanders op dit moment. Linkse voormannen en vrouwen spreken vaak niet hun taal. Rechtse voorlieden doen dat wel. Althans, zo komt het over.

Trump kan voor Nederland en voor heel Europa een waarschuwing zijn. Als de ooit grootste volkspartij, de PvdA, geen kans ziet om opnieuw een verbond aan te gaan met haar gewezen traditionele achterban (en dat is meer dan lippendienst bewijzen) dan zal haar voormalige achterban steeds vaker kiezen voor populistische, radicaal rechtse partijen.

Het afzien van een politieke visie gericht op een ‘internationale rechtvaardige verdeling van kennis macht en inkomen’ en het negeren van grote groepen mensen die, buiten hun wil, economisch achterblijven door de onstuitbare globalisering, leidt tot permanente en vaak terechte woede bij de achterblijvers.

De strijd tegen seksisme, racisme en discriminatie kan alleen slagen als die gebaseerd is op de strijd tegen het neoliberale denken en gericht op sociale hervormingen met oog voor internationale solidariteit. Dat vraagt om een nieuwe, en vooral ook gezamenlijke, progressieve politiek.

1523533_655585974505610_1399588557_o

Hans Beerends

Bestuurder, publicist

Hans Beerends (1931) werkt vanaf eind jaren zestig als organisator, coördinator en publicist binnen de derdewereldbeweging. Hij was …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.