Waarom vertel ik dit? Het lijkt me goed om aan te geven waar ik sta als recensent en wat mijn bias is. Ik ben vooringenomen, laat dat duidelijk zijn. Een recensie zegt altijd meer over de recensent dan over het boek dat gerecenseerd wordt en in dit geval waarschijnlijk eveneens.
De auteur van dit boek, Wim Jansen, komt op mij over als een vrijzinnige, begripvolle, ruimdenkende en leuke man die makkelijk vertelt en schrijft. Hij is theoloog van huis uit en heeft een brede levenservaring.
Het is een boek dat enerzijds snel wegleest maar anderzijds langdradig is doordat het een voortdurende worsteling laat zien tussen een open, ruimdenkend en haast seculier wereldbeeld waarin de mystieke ervaringen bijna als vanzelf hun plek vinden en krijgen en daarachter de theoloog die zichzelf telkens terug fluit. Jansen beschrijft zijn mystieke ervaringen die heel echt en authentiek overkomen. Mooi en helder legt hij deze moeilijk te verwoorden verschijnselen vast. Maar op de een of andere manier moet de theoloog in hem gerustgesteld worden. Zo lijkt het toch althans. Elke keer opnieuw wordt er weer die ‘Gij’ van het christendom bij gehaald. Alsof hij zichzelf wil overtuigen dat al die mystiek toch echt wel volgens de traditie is.

Dat is jammer want daarmee haalt hij zijn eigen ervaringen naar beneden. Hij breekt als het ware zijn eigen weg af door de theoloog in zichzelf letterlijk het woord te geven. Om verder te komen is het van belang deze ‘kalt zu stellen’. Hier komt natuurlijk mijn vooringenomenheid om de hoek kijken want dit is zijn weg en die is altijd goed. Wie ben ik om te zeggen dat iemand niet goed bezig is? Het lastige echter van het op papier zetten van je eigen ervaringen – ik ken dit verschijnsel – is dat mensen gaan geloven dat het dè weg is. Voor hem geldt dat zeker, hij is als theoloog immers naar wereldse maatstaven juist een autoriteit op dit gebied.
Bidden veronderstelt mijns inziens niet altijd een ‘Gij’. Hierin verschilt Jansen van mijn visie en maakt hij de belofte van de titel van het boek niet waar. De subtitel veronderstelt namelijk in het ‘Bidden tot de God in wie je niet gelooft’ dat je kunt bidden tot een God in wie je niet gelooft. Daarmee wordt de subtitel van het boek een beetje gedegradeerd tot een valse belofte.
Wanneer Jansen zijn ervaringen met stilte, eenzaamheid en meditatie beschrijft, minimaliseert hij die meteen met zinnen als: “maar bidden is meer dan dat”. Dat is een aanname. Misschien is bidden wel helemaal niet meer dan dat. Wat is bidden eigenlijk? Wat zou het allemaal kunnen zijn? We krijgen daar niet echt een antwoord op omdat er die innerlijke tegenspraak is die een helder antwoord in de weg zit. Hij zegt mooie dingen over God als: “bij het woord ‘God’ denk ik niet aan een wezen waarin ik al dan niet geloof, dat al dan niet bestaat, maar aan de energie waaruit ik voortkom en leef”. Drie bladzijden verder zegt hij dan weer: “hoezeer ook de verlichte theoloog in mij aan God als persoon voorbij mag lijken, mijn instrumentarium blijft het goddelijke als persoonlijk registreren”. Hierin schuilt de paradox en op zich is daar niks mis mee zolang je zelf in je eigen leven die paradox kunt hanteren. Voor veel zoekende mensen echter die in dit boek antwoorden hopen te vinden kan het tot nog meer verwarring leiden. Want wie of wat is God nou eigenlijk en doet Hij nou wel of niet mee in dit avontuur van bidden? Het is de verwarring van: ‘Ik heb gepoogd de christelijk-liturgische taal te herformuleren ‘voorbij het christendom’’.
Het is een hele klus voor elk van ons om in al die tegengestelde delen in onszelf een samenklank te vinden. Misschien moet je je een paar keer achter de oren krabben om daar de buitenwereld deelgenoot van te willen maken zonder dat in een metacommunicatie wat meer verduidelijkt te hebben.
Waar ik verder over struikel zijn de al eerder genoemde aannames. De aanname die me meteen trof was die van de formulering van de doelgroep van het boek: “zij die niet meer kunnen bidden maar het misschien wel zouden willen”. Als ik een kaarsje opsteek voor iets of iemand, wie bepaalt er dan of dat nou wel of niet bidden is? En wat maakt dat hij zo zeker is dat we misschien stiekem toch wel tot die ‘Gij’ willen bidden?
Het is een boek met wijsheden, tegenstrijdigheden, persoonlijke ontboezemingen, verhalen en aannames, goede intenties en een liefdevol hart. De lezer mag er zich een eigen mening over vormen.
In het tweede deel vind je overigens een verzameling eigentijdse post-christelijke gebeden. Voor wie wil bidden met de woorden van een ander.
Voor meer informatie over dit boek of om het boek te bestellen: klik hier.
Hoewel ik niet twee jaar geleden van de godsdienst ben gevallen zoals de recensente, maar er zestig jaar geleden en rustig van ben weggedreven , kan ik me haar problemen met het boek van Jansen wel voorstellen. Sommige artikelen van hem in NieuwWij hadden hetzelfde effect.
Voor mij is Jansen het best een beetje te begrijpen met het concept ‘meervoudig geloof/levensbeschouwing waarover een paar jaar geleden veel in NieuwWij is geschreven. Alleen was er toen al een blinde blek voor atheïsme als één van de levensbeschouwingen die men tegelijkertijd kan hebben. Bij Jansen lijkt me dat het geval;naast atheïst is hij tegelijkertijd mysticus en nog (een beetje?) theologisch gefundeerd christen, lijkt het wel.
Complex maar mogelijk.
Wat ik niet hegrijp,is de kritiek van Pot als ze schrijft: “Voor veel zoekende mensen echter die in dit boek antwoorden hopen te vinden kan het tot nog meer verwarring leiden.” So what als het tot verwarring leidt, wat is er tegen verwarring?
Heerlijk als mensen voor zichzelf duidelijk hebben, wie God is. Even heerlijk moet het zijn om zeker te weten dat er géén God is.
“Hinken op 2 (of meerdere) gedachten” wordt door “de zekeren” meestal afgekeurd.
Tòch laat ik me juist steeds weer verrassen door de veelheid aan visies op die onkenbare God.
“Kijken in de ziel” vind ik dan ook behoorlijk boeiend.
De opmerking van de liberale, vrouwelijke rabbijn, laatst, over wie-God-is, spreekt mij aan: “God is in de ogen van de ander”.
Al is daar, denk ik, ook weer niet alles mee gezegd.
Bidden is ook weer zo’n vraagstuk:
Kan ik alleen de Eeuwige ontmoeten als ik mijn handen vouw en het Onze Vader zeg?
(Eerlijk gezegd, ben ik dan vooral bezig met de formule en niet met de betekenis, maar ik voel me dan wèl verbonden met de gemeentschap.
Moet ik me buigen en de grond raken met mijn voorhoofd, zodat er daar een donkere vlek ontstaat? (En is die vlek dan niet vooral bedoeld om anderen te tonen, hoe goed je bezig bent? Terwijl het ook hier weer gaat om het gemeenschappelijke.)
Of is mijn genieten en mijn verwondering over de kracht van de schepping (ondanks ons menselijk) geklungel ook bidden? Dan voel ik me in ieder geval verbonden met iets dat veel ruimer is dan alleen “mijn club”.
Dat wij allemaal verbonden en gebonden zijn aan elkaar en aan