Ik wilde ook schrijven over de gruwelijke misdaden van de Moslimbroederschap en radicale islamitische groeperingen die zich bij hen hebben gevoegd en de onterechte slachtofferrol die hen nog steeds wordt toebedeeld zijnde de “enige legitieme democratische partij van Egypte”. Ik wilde uitleggen dat anders dan in veel westerse media wordt gesuggereerd de Moslimbroederschap helemaal niet aan de winnende hand is en straks doodleuk door het volk uit medelijden verkozen zou worden. Op basis van het beeld dat in de westerse media wordt neergezet zou je inderdaad veel “sympathy votes” verwachten. Maar de werkelijkheid op de bloedige en verlaten Egyptische straten is heel anders. De huidige geweldsescalatie heeft het gros van het Egyptische volk doen inzien dat het de Moslimbroederschap niet om Egypte, maar slechts om haar eigen macht gaat en dat zij daarvoor alles over heeft – zelfs de ondergang van haar eigen land. Ik wilde ook laten zien dat hoewel er terecht grote vragen worden gesteld bij de continue Amerikaanse militaire en financiële steun aan het Egyptische leger, analisten en opiniemakers het nalaten stil te staan bij eenzelfde blindelingse steun voor de Moslimbroederschap. Daarbij, niet alleen de Amerikanen blijven warme pleitbezorgers van de Vrijheid- en Rechtvaardigheidspartij van ex-dictator Mohammed Morsi, ook de Europese Unie schuift weer steeds meer in haar richting op. Democratie boven alles. Ach ja. Mooie droom.
Maar toen was er Syrië.
Zoals het er al die dagen, al die maanden, al tijden was.
En het beeld van kinderen….
Kleine jonge kinderen…
Met het schuim op de lippen.
Krimpend, creperend, worstelend.
Dood.
En alles verbleekte. Alles in deze hele godganse wereld verbleekte, vervaagde, tot niets.
Ik keek naar de beelden.
Schreeuwend.
Kotsend.
Huilend.
Biddend.
En weer schreeuwend tot mijn longen leeggezogen waren. Tot ik lam over m’n toetsenbord hing.
Hoe kunnen we discussiëren over militaire coups of volkswil (“zie je nou wel, zie je nou wel, ik zei het toch”), revolutie of burgeroorlog (“ja het gaat helemaal fout hoor, helemaal, ben je nou blij?”), hoe kunnen we onze angst uitspreken voor een nieuw Syrië (“viel te verwachten, niets aan te doen, Arabieren hakken elkaar nu eenmaal de kop af”), maar ondertussen met geen woord reppen over dat echte Syrië? Dat prachtige Syrië, overgeleverd aan zijn lot, vergeten, bewust genegeerd.
We hebben niets geleerd van Srebrenica. Opnieuw staan we erbij en kijken ernaar. Met de drankjes in de hand, kop koffie, biertje erbij, proost!
Ja Syrië is Srebrenica, een Srebrenica op wereldschaal. In Syrië heerst geen burgeroorlog, Syrië vecht onze wereldoorlog uit. Syrië als dambord van Iran, als schaakbord van Qatar, als experiment van de Chinezen, als pion van de Amerikanen, als broedplaats van Al-Qaida en Hezbollah, als probleemkindje van Turkije, als unieke kans voor de Koerden en hoofdpijndossier voor Europa. Syrië…
Zwijgend zien we toe hoe duizenden, tienduizenden mensen worden afgeslacht. Mannen, vrouwen, kinderen, baby’s van nog geen dag oud. Geluidloos sluiten we onze ogen voor de miljoenen mensen die moeten vluchten, onder afschuwelijke omstandigheden in kampen belanden en nog niet eens kunnen rekenen op een slok schoon water, een stuk brood. Niemand zegt iets over de enorme exodus van een getraumatiseerd volk, de plotselinge diaspora over land en zee, verscheurd en verdeeld trekt ze als een olievlek door de Arabische wereld – zonder huis, zonder hoop op wie of wat dan ook. In Cairo wemelt het van de Syrische vluchtelingen, gevangen tussen het spervuur van politie en Moslimbroederschap. Opnieuw opgejaagd, nog niet veilig, nog niet thuis. ’s Nachts werd ik wakker bij hun geschreeuw om hun vrouw en kinderen, hun moeder soms. In het hostel liep de bediening af en aan met hete thee en zoete koekjes, in weerwil grapjes makend. Af en toe wierpen we een blik van verstandhouding naar elkaar, we troosten en zwegen. Kregen geen woord uit onze mond.
Het kleine onrustige bergstaatje Libanon wordt overspoeld door meer vluchtelingen dan dat het land inwoners heeft. Terwijl men het precaire demografische evenwicht probeert te handhaven zien de Libanezen angstig toe hoe hun land langzaam wegglijdt in eenzelfde chaos als zijn grote broer. Jordanië kan de stroom niet meer aan. Turkije sluit dan en dan weer de grenzen, betaalt voor die paar basale levensbehoeften die de rest van de wereld maar niet verstrekken wil.
Syrië.
Oh Syrië.
Syrië!!!
Het land met de oudste nog bewoonde hoofdstad ter wereld. Damascus, pracht van het Oosten, parel van de wereldgeschiedenis. Het land waar de minaretten van de moskeeën de naam van Jezus dragen en het hoofd van Johannes de Doper tussen biddende moslims ligt. Het land van eeuwenoude verdraagzaamheid, van millennia oude tolerantie, van grote Arabische heersers, filosofen en wijsgeren, de prachtige Asyrische kerk en nog zo’n tien andere vrijwel vergeten christelijke denominaties, het land dat wordt bejubeld en geprezen om de schoonheid van haar inwoners, de pracht van haar dochters. Ja, de mooiste vrouwen ter wereld, samen met man en kinderen gedood.
En het enige wat ik denk is… wat als die kinderen donker waren? Schattige Afrikaantjes met een dikke buik?
Oh nee, maar wacht, de dagen van Clinton zijn voorbij. Ook om de dood van zwarte kinderen huilen we niet meer.
Dus denk ik: wat als de kinderen blank waren? Er uitzagen als het buurjongetje om de hoek? Blonde lokken, heldere blauwe ogen?
En ik denk: wat als de Syriërs geen Arabisch maar Hebreeuws spraken, of liever Engels nog, Nederlands? Hadden wij hun noodkreten dan wel gehoord? De angst in hun ogen verstaan? Of hadden we onze koptelefoons nog wat harder gezet, gedaan of onze neus bloedt?
We hadden zoveel kunnen doen, we hadden zoveel moeten doen, maar we hebben het niet gedaan en dus hebben we zelf eigenhandig toegestaan dat de opstand in een allesverwoestende oorlog ontpopte, dat radicale gekken als mollen uit de grond kropen om hoegenaamd hun broeders te helpen, hoe diezelfde broeders vervolgens de wapens tegen elkaar opnamen, hoe onderwijl de Verenigde Naties niets van eenheid liet zien, zich laat gijzelen door het dreigdende veto van de eerste de beste staat met gas en geld, terwijl wij vooral blijven zeggen dat we niets kunnen doen, echt niets kunnen doen, want de waarheid; de waarheid dat we wel iets moeten doen – of we nu willen of niet – die is te hard, te pijnlijk, collectieve schuld is nog geen halve schuld. De leugen is nog harder dan de waarheid, wir haben es nicht gewusst, yeah right, we hebben alleen weggezapt.
Er huppelt een klein meisje, een prachtig meisje, donker haar in een smalle vlecht, sprankelende ogen, sierlijke handbewegingen, stralend als een vlinder in de nacht… tot ze neervalt, gilt, haar ogen wegdraaien, ze over de grond rolt, haar huid verkleurt en ze tenslotte in stilte schuimbekkend vertrekt.
Ik was mijn handen maar krijg het bloed niet afgewassen. Ik wrijf in mijn ogen maar krijg de beelden met geen mogelijkheid weg. Oh Syrië… God moge mij vergeven dat ik in geen maanden over je geschreven heb.
God moge mij straffen dat ook ik gezwegen heb. Oh Syrië… je bent mijn eigen Srebrenica.