“Gijsen, flikker op!” Die leus schalde op zaterdag 14 april 1979 door Roermond. Zo’n vierduizend homo’s, lesbo’s en sympathisanten demonstreerden tegen de conservatieve bisschop, die had verklaard dat hij de communie zou weigeren aan ‘praktiserend’ homoseksuele katholieken. De demonstratie werd een groot succes: ze kwam prominent in de media en zou de geschiedenis ingaan als de eerste Roze Zaterdag – al wordt die titel weleens betwist.

De allereerste homodemonstratie in Nederland had al ruim tien jaar eerder plaatsgevonden. Op 21 januari 1969 protesteerden een paar dozijn studenten op het Binnenhof tegen het wetsartikel (248bis Sr) dat een veel hogere leeftijdsgrens stelde op homo- dan op heteroseksueel verkeer. Deze bescheiden demonstratie had veel effect: al in 1971 werd het gewraakte artikel ingetrokken, en even later kreeg het COC ‘koninklijke goedkeuring’.

Het succes was zelfs zo groot dat volgende homodemonstraties lang op zich lieten wachten. Het grote doel, waarvoor sinds 1911 was gestreden, was nu immers bereikt. Bovendien voltrok zich in deze jaren een omslag van de publieke opinie: steeds meer Nederlanders vonden homoseksualiteit ‘gewoon hetzelfde’. Althans, dat zeiden ze. Alleen radicale ‘flikkers’ en ‘potten’ waagden daaraan te twijfelen, met kleinschalige, brutale acties.

In de VS werd ondertussen wel elk jaar in juni massaal gedemonstreerd, ter herinnering aan ‘Stonewall’: een New Yorkse bar waar transgenders, lesbo’s en homo’s zich op zaterdag 28 juni 1969 met hand, tas en tand hadden verzet tegen de zoveelste politie-inval. Rond dat blijk van weerbaarheid groeide een mythe met bijpassend ritueel: jaarlijkse ‘Gay Pride’-parades in New York en steeds meer andere steden in de VS, maar ook in Londen, Parijs, West-Berlijn, Stockholm…

Pas vanaf 1977 sprak ook Holland een woordje mee: op zaterdag 28 juni paradeerden lesbo’s, homo’s enzovoort door de Amsterdamse binnenstad. ‘Tegen de Amerikaanse heksenjacht op homoseksuelen’, zo was hun leus. Dat sloeg op de campagne die de evangelicale zangeres en beauty queen Anita Bryant voerde tegen een antidiscriminatiewet in Florida. Eindelijk hadden Nederlanders van de verkeerde kant een goede reden om de straat op te gaan. Later dat jaar werd er zelfs een benefietconcert gehouden in het Concertgebouw, waar een keur van BN-ers (artiesten, zielzorgers en politici van links én rechts) verkondigen dat homoseksualiteit hier te lande de gewoonste zaak van de wereld was. Homoacceptatie werd Hollands Glorie: iets om ook als vaderlandse hetero trots op te wezen. Een kwarteeuw later, na 9/11, zou het zelfs zó Nederlands heten dat ook nieuwkomers eraan moesten geloven. Zo verbeten als nu was de stemming toen echter nog lang niet. Nederland was blij met bier uit blik, en trots op z’n eigen tolerantie.

Interessant aan de demonstratie en manifestatie in 1977 vind ik dat dat de aanleiding niet alleen een buitenlandse, maar ook een uitgesproken religieuze was. Dat laatste gold eveneens voor de ‘roze zaterdag’ in 1979 tegen Gijsen, en in latere  homodemonstraties kwam het dikwijls terug. Wil dat zeggen dat de Nederlandse homobeweging antireligieus van aard was? Dat gaat me te ver, want de religieuze leiders tegen wie ze demonstreerden, hadden het er naar gemaakt. Bovendien stonden Gijsen en Bryant niet op zichzelf. In de jaren zeventig voltrok zich een onverwachte terugkeer, een ‘revanche’ van militante religie. Her en der ter wereld verrezen religieuze bewegingen die zich met kracht keerden tegen secularisatie, tegen gelijkheid van mannen en vrouwen en tegen seksuele vrijheid. Denk aan ayatollah Khomeini, die kort na de ‘islamitische revolutie’ in Iran homo’s liet oppakken en ophangen.

Sommigen zien daarin het bewijs dat religie in wezen homovijandig is. Maar ook dat gaat er bij mij niet in, want vanaf de late jaren vijftig hebben religieuze leiders in West-Europa (met name Nederland) en Noord-Amerika juist belangrijke bijdragen geleverd aan de sociale acceptatie van ‘de homofiele medemens’. Vandaag de dag kun je daar schamper over doen, maar toentertijd was er moed voor nodig om op te komen voor een groepering die zo algemeen – niet alleen door gelovigen – werd gewantrouwd en verguisd.  Vooruitstrevende ‘pastors’ pleitten voor naastenliefde en begrip in een tijd waarin er nog geen sprake was van gelijke rechten, en traden op als zaakwaarnemers voor de homobeweging, die toen nog maar weinig stem had.

Lang niet alle godsdienstige gezindten of organisaties gingen daarin mee: terwijl de IKON, bijvoorbeeld, pleitte voor acceptatie, stuurde de EO in de jaren zeventig aan op bekering en genezing. Homoseksualiteit werd zo een thema waarop vooruitstrevende en behoudende gelovigen (alias ‘modernen’ en ‘Schriftgetrouwen’) zich ten opzichte van elkaar profileerden.

Een van de redenen waarom het protest tegen Gijsen in 1979 zo luid kon klinken was dat het de instemming had van een groot deel van katholiek Nederland: niet alleen katholieke media als de KRO maar ook dito politici, priesters en pastoraal werkers en zelfs enkele andere bisschoppen. Gijsen had zich bij velen gehaat gemaakt vanaf het moment dat hij door het Vaticaan was geparachuteerd om de revolutie in de Nederlandse kerkprovincie de kop in te drukken. De demonstratie in Roermond hoort daarom niet alleen thuis in de homohistorie, maar ook in de godsdienstgeschiedenis van Nederland. Het ging hier niet zozeer om een potje ‘roze versus religie’ of omgekeerd, als wel om een confrontatie tussen twee kampen in katholiek Nederland, waarvan het progressieve toen nog veruit het sterkste stond.

Gijsen schijnt nogal wat roze rooms-katholieken het leven zuur te hebben gemaakt, maar voor de homobeweging kwam hij als een geschenk uit de hemel. Deze pauselijke parachutist met zijn pijpmondje, waaruit de ene na de andere ergerniswekkende uitspraak rolde, was bij uitstek geschikt om homo’s en lesbo’s de straat op te jagen. Ook in ontzuilend Nederland had religie nog de kracht om mensen in de benen te krijgen.

Vandaag de dag is Nederland wereldkampioen homotolerantie. In geen ander land zeggen zo veel burgers dat homoseksuele mannen en vrouwen moeten kunnen leven zoals ze willen. Is dat te danken aan de snelle ontkerkelijking? Je zou het haast denken, want voor zover er nog ‘homonegativiteit’ bestaat, blijkt die sterk samen te hangen met religiositeit. Maar een correlatie is nog geen oorzakelijk verband. Het staat dus lang niet vast dat mensen ‘homonegatief’ zijn omdat ze religieus zijn. Misschien komen hun religiositeit én hun homonegativiteit beide voort uit iets anders, bijvoorbeeld een algeheel  conservatisme. Dat zou dan ook kunnen verklaren waarom een groot deel van de PVV-stemmers homonegatief gestemd is.

‘Homonegativiteit’ slaat bovendien op verschillende verschijnselen, waarvan ik er twee wil noemen. Het ene is  afkeuring – bijvoorbeeld van ‘het homohuwelijk’. Zo’n 10% van de Nederlandse bevolking is daarop tegen, en dat zal vaak op religieuze gronden zijn. Het andere is afkeer ­– en die blijkt heel wat wijder verbreid. Niet minder dan 35% van de Nederlanders vindt het aanstootgevend als twee mannen in het openbaar zoenen. 24% vindt dat van twee vrouwen en slechts 12% van een man en een vrouw (zie Lisette Kuyper, Wel trouwen, niet zoenen; SCP 2015). Die verschillen doen vermoeden dat deze dimensie van homonegativiteit sterk samenhangt met geijkte gendernormen. Die raken gemakkelijk uit zicht als je alleen oog hebt voor religie als de wortel van het kwaad.

Kijk hier voor meer informatie over het NWO-onderzoeksproject ‘Contested Prvivates’ (VU & Universiteit Utrecht).

Nog geen reactie — begin het gesprek.