Luchthaven Düsseldorf. Ik krijg een paniekerig berichtje van Ali in As Samawah. “Robbert, dat kan echt niet, die rode trui!”. Ik had hem net een selfie gestuurd zodat zijn zoon me zou herkennen op het vliegveld van Najaf. “Bij de Arbaeen-bedevaart zijn we in diepe rouw. Het lijden van Hoessein moet je in je hart meedragen. Je kunt alleen in een officiële kleur meelopen – zwart of grijs”. Vlak voor het instappen weet ik in een taxfree winkeltje twee gitzwarte hemden te scoren. Bijna alle passagiers van de Iraqi Airways-vlucht naar Najaf zijn pelgrims. De meesten van hen zijn Iraakse Nederlanders. Tijdens de bedevaart gaan ze – om de groep bij elkaar te houden – achter een Nederlandse vlag lopen. Al snel ontpopt mijn buurman, een Libanese schoenmaker uit Aken, zich tot de religieuze gangmaker. Om de tien minuten roept hij enthousiast: “Labayk ya Hussain!” (“O Hoessein, we komen eraan!”). Meteen roepen de andere passagiers hem in koor na: “Labayk ya Hussain!”. Soms wisselt hij af met een: “Allahhumma saleh ala Muhammeed wa aale Muhammed!!” (“Vrede zij met Mohammed en met zijn huishouden!!”). Ook dat wordt meteen uit volle borst door de andere passagiers overgenomen. Maar mijn buurman is nog niet tevreden. Als een stewardess passeert, vraagt hij of hij het omroepsysteem van de cabine mag gebruiken. “Nee” zegt ze bits. Veertig minuten voor de landing wordt de verlichting zowel binnen als buiten gedoofd. Alleen wat lampjes van de noodverlichting blijven branden. We vliegen in de buurt van ISIS. Van het cabinepersoneel moeten we ook de luikjes naar beneden schuiven. Een spookvliegtuig in een duistere nacht.

Dit jaar worden voor Arbaeen twintig miljoen shia-moslims verwacht. Dat is bijna tien keer meer dan het aantal mensen dat jaarlijks op hadj naar Mekka gaat. Volgens Wikipedia leidde Arbaeen vorig jaar tot de op één na grootste verzameling mensen ooit. Alleen het hindoeïstische Kumbh Mela festival in India scoorde ooit nog hoger. Het kerntraject van Arbaeen is tachtig kilometer en loopt van het met goudblad beklede mausoleum van Ali in Najaf naar het niet minder rijke mausoleum van zijn zoon Hoessein in Karbala. Ali, die via Fatima de schoonzoon was van de Profeet, was de vierde khalief (na Abu Bakr, Umar en Uthman). Hij werd vergiftigd in Najaf. Zijn zoon Hussein – Mohammeds kleinzoon dus – werd in 680 bij Karbala onthoofd door soldaten van de Damasceense khalief Yasid. Sommige pelgrims lopen helemaal vanuit hun thuisland naar Karbala. Ze zijn weken of maanden onderweg. Voor iedere stap die je naar Karbala zet worden je duizend zonden vergeven. Dus als je startpunt, laten we zeggen, Urumchi in West-China is, tikt dat flink aan. In de tijd van Saddam Hoessein was Arbaeen verboden. Wie de tocht verhuld toch probeerde te maken liep het risico te ‘verdwijnen’.

Reizen zonder geld

Een bijzonderheid van Arbaeen is dat deelname niets kost. Je bent de gast van de lokale bevolking, die je alles gratis aanbiedt – de huisvesting, je eten, je drinken het poetsen van je stoffige sandalen en zelfs de voetmassages om je stramme pelgrimsbenen weer los te maken. Mohammed, de eigenaar van het reisbureautje AirBaghdad aan de Haagse Hoefkade, had het me al gezegd: “Je hoeft echt geen geld mee te nemen. Of misschien veertig of vijftig euro. Alles zul je ter plekke krijgen. Je hoeft maar te vragen en het zal je worden gegeven”. Maar reizen zonder geld brengt je heel erg uit je comfortzone, zeker in een complex land als Irak, dus had ik toch een paar honderd dollar in mijn rugzak gestoken. De shia-geloofsrichting ziet hulp aan pelgrims als zo ongeveer de allerbeste daad – iets waarvoor je in het Paradijs rijkelijk zult worden beloond. Dit maakt Arbaeen in financieel opzicht de antithese van de hadj naar Mekka. Die bedevaart is naast zijn religieuze aspecten ook een waanzinnig succesvol verdienmodel. Vorig jaar leverde het Saoedi-Arabië zo’n 18 miljard dollar op. En dat moet via investeringen in de infrastrucuur en de ‘hospitaliy industry’ nog veel meer worden, zeker nu de olieprijs is weggezakt.

Gemoedelijkheid

Langs het pelgrimspad ligt een haast ononderbroken lint paviljoens, suikerspin-kiosken, moskeeën, hoesseiniyas (shiitische treurzalen, waar je op de vloer mag slapen), wifi-stations, medische posten, themaparkjes over de bloedige geschiedenis van Hoessein, sanitaire blokken, gaarkeukens en uitgerolde tapijten waarop je je kunt laten masseren. Zo nu en dan blokkeren lokale bewoners de doorgang om je welhaast te dwingen iets uit hun gaarkeuken te eten. Soms soms krijgt het haast iets pathetisch. Zo werd ik op dag twee staande gehouden door een grote, beetje enge man. Zijn ene hand kromde zich als een tang om mijn bovenarm, terwijl hij met zijn andere hand een lepel soep mijn mond in forceerde. Maar gemoedelijkheid overheerst: jongetjes die je pelgrimsschoenen willen poetsen, meisjes die vragen of ze je onderarmen met jasmijnwater mogen besproeien, mannen die razendsnel plastic schoteltjes uitdelen met de glibberige halva-pudding die je al lopend en kletsend naar binnen slurpt. Sommige paviljoens zijn niet van lokale mensen maar van Iraniërs. Iran is shia-land nummer een. Alleen al uit Teheran worden twee miljoen pelgrims verwacht. De twee landen hebben de paspoortcontrole opgeschort. “Tijdens Arbaeen zijn we als Schengen”, zei een Iraanse student me trots. Uit Iran komen zelfs de vrijwillige schoonmakers. Ze menen dat zelfs het opruimen van pelgrimsrommel – de etensresten, de plastic waterflesjes – een goede daad is (Paradijs!). Met Arbaeen lopen ook tienduizenden kinderen mee. De jongsten zijn vijf a zes jaar oud. Voor hen is niets geregeld. Maar het zijn niet van die westerse ettertjes. Trots en stoïcijns lopen ze op plastic slofjes mee met hun ouders. Veel Iraakse gezinnetjes beginnen hun voettocht al in de zuidelijke havenstad Basra. Dan moeten de kinderbeentjes in drie weken tijd vijfhonderd kilometer verwerken.

Arbaeen is ‘s werelds ultieme laissez-faire evenement. De Iraakse overheid bemoeit zich er niet mee; er zijn geen speciale commissies; er is geen Arbaeen-opperhoofd. De lokale bevolking improviseert maar wat aan. Maar alles loopt gesmeerd. Rond de mausolea van Ali en Hoessein is een soort ordedienst. Maar de leden zijn niet uitgerust met stokken, maar met – typerend voor de sfeer – lange plumeau’s. Zelfs een lichte aanraking met zo’n plumeau is voldoende om het gedrang van de pelgrims onder controle te krijgen.

Ik denk dat de voorspelling van twintig miljoen deelnemers overdreven is. Op basis van een reeks eigen –  toegegeven nogal amateuristische – peilingen langs de route (de doorstroming per seconde) denk ik dat het om hooguit zeven miljoen mensen kan gaan. Maar ook dat is nog steeds gelijk aan 140 volle Arena stadions. Als er al iets van een organisatorisch beginsel is zijn het de genummerde lichtmasten.. Even buiten Najaf staat paal 1 en de laatste paal – nummer 1412 – staat bij de eerste rotonde in Karbala. De paalnummers geven houvast. Alle planning en afspraken zijn erop gebaseerd – ‘Als we je kwijtraken wachten we bij paal 350’. Zeker als je moegelopen bent, gaan de nummers je obsederen. Ze beginnen tergend traag te passeren. Maar de meeste pelgrims zie je nauwelijks op de palen letten. Ze zijn met andere dingen bezig. Je voelt bij hen een innerlijk vuur om bij Hoessein te komen. Je voelt het bij het Oezbeekse mannetje dat een nog ouder Oezbeeks besje voortduwt in een wiebelige rolstoel; je voelt het bij het clubje keurige Iraanse mevrouwen die een vaandel meedragen met de afbeelding van een bebloed kromzwaard; je voelt het bij de honderden mannen en vrouwen die het hele traject – het gezicht strak van de pijn – op blote voeten afleggen. Zo nu en dan gaat er een haast hypnotiserende wave door de mensenstroom – ‘O Hoessein, we komen eraan!’

De slag bij Karbala markeert de belangrijkste splitsing binnen de islam – die tussen soennieten en sjiieten. Wat begon als een machtsstrijd kreeg later steeds meer religieuze kanten. Zelfs basisteksten moesten eraan geloven. Zo luidt de geloofsbelijdenis van sjiieten anders dan die van soennieten. Toen Mohammed voelde dat zijn leven ten einde liep, ging hij voor het eerst en meteen ook voor het laatst op hadj. In de geschiedschrijving ging die bedevaartstocht de ‘Afscheidshadj’ heten. Op de terugreis naar Medina hield hij in de woestijn voor zijn volgelingen zijn laatste grote preek. In de sjiietische versie wees hij in die preek Ali aan tot zijn opvolger. Maar in de soennitische versie wordt daarover met geen woord gerept. Sommige iraakse sjiieten zien in de huidige gevechten rond Mosul een herhaling van de slag bij Karbala. Opnieuw moeten de aanhangers van het ware geloof strijden tegen een valse khalief. In de zevende eeuw was dat Yasid, nu heet hij Abu Bakr al-Baghdadi.

In Karbala word ik door het lokale Karbala-TV gespot als vreemde eend in de bijt. Ze willen een interview met me in hun studio. Na afloop leun ik met de producer uit het raam. We kijken naar de samengeperste mensenmassa twee verdiepingen lager. De producer zegt dat hij zich blijft verbazen over de capaciteit van de stad om miljoenen pelgrims te herbergen. Even is hij stil. Dan zegt hij: “Weet je, er is een vroegmiddeleeuwse overlevering die zegt dat Karbala ieder jaar tijdens Arbaeen op mysterieuze wijze opzwelt en dan, na het vertrek van de pelgrims, zijn normale omvang weer herkrijgt”.

Robbert van Lanschot

Robbert van Lanschot

Freelance journalist

Robbert van Lanschot is oud-diplomaat in Zuid-Soedan, Ethiopië en Oost-Congo (Goma). Momenteel werkt hij aan een boek over relieken van de …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.