Op weg naar de Tweede Kamerverkiezingen lees je veel politieke commentaren. Veel parlementaire deskundigen schrijven vanuit hun gevoel maar een meer onderbouwde analyse las ik in de Volkskrant van 9 januari. Het bureau I&O Research heeft de achterbannen van alle partijen een reeks politieke stellingen voorgelegd en uit de antwoorden op die stellingen – over AOW-leeftijd, sociale voorzieningen, de EU, integratie en vluchtelingenbeleid en minimumloon – bleek dat mensen daarover de afgelopen tien jaar anders zijn gaan denken.
Vooral de politiek van de terugtredende overheid en het zoveel mogelijk zaken overlaten aan de markt stuit op veel kritiek. Had men tien jaar geleden nog het idee dat het allemaal wel wat minder kon met sociale voorzieningen, nu vindt een groeiende groep dat ‘de politiek’ daarin toch te ver is gegaan. Het interessante van de analyse van I&O Research is dat die gewijzigde mening zich niet vertaalt in een andere partijkeuze. Men blijft de partij van zijn of haar keuze steunen maar vindt dat die zijn koers moet verleggen.
Ook politieke partijen weten kennelijk instinctief wat er onder de bevolking leeft en gaat daar al op inspelen. Die houding is vrij nieuw. Vanaf de jaren zestig tot aan begin jaren tachtig bezetten de drie grote politieke stromingen – liberalen, sociaaldemocraten en christendemocraten ruim driekwart van het aantal zetels. Een keuze van de partij en van de kiezer naar links of naar rechts was dan ook een ideologische en dus principiële keuze. Men ‘bekeerde’ zich van socialist naar liberaal of andersom of men koos als overtuigd gelovige toch voor een liberale of een socialistische partij. Ook de voorlieden van deze drie stromingen waren, ondanks de vele onontkoombare compromissen, principieel in hun uitgangspunten.
Dit alles veranderde vanaf de jaren negentig . Nadat de ruime driekwart meerderheid wegkwijnde kon men nog een aantal jaren rekenen op een krappe meerderheid van 50 procent maar ook dat lijkt te verdwijnen. De vrije markt die men zo juichend vanaf het no-nonsens kabinet van Lubbers met economische argumenten heeft binnen gehaald, werkt nu ook door in het psychologisch, morele en levensbeschouwelijk handelen van zowel partij als kiezer. Zoals een schoenenfabrikant door een PR-bureau laat onderzoeken wat er leeft in de markt (lage of hoge hakken, brede of smalle zool, kleurig of juist niet) zo onderzoeken partijen wat er leeft in de kiezersmarkt en de uitslagen van dit onderzoek bepalen voor een groot deel het karakter van de campagne.
De ideologische en principiële verschillen worden marginaal en ook de kiezer ervaart dat. Het gevolg is dat de meeste kiezers zich gaan gedragen als calculerende consumenten aan wie alleen nog maar gevraagd wordt naar welke kant een toekomstige kabinet een beetje moet bijsturen.
Is dit een positieve ontwikkeling ? Het is maar hoe je het bekijkt. Politieke partijen stoppen een thermometer in de samenleving en ze volgen de cijfers. Super democratisch zou je zeggen. U vraagt wij draaien. Of zou de politiek – en ook de stemgerechtigde – niet sterker moeten kiezen voor een op principes gebaseerde levensbeschouwing die een politieke vertaling krijgt?