Het feest van de dode die opstaat – een mededeling waar je feitelijk geen kant mee op kan. Kun je dat wel vieren, ooit, en kan het deze week?
Daarom is het juist zo heilzaam om te vieren.
Pasen is een feest waar uitersten bij elkaar komen – licht en donker, dood en leven, tederheid en haat, lichaam en geest.
We vieren geen succesverhaal, we verbinden ons leven aan een tegenverhaal, en vertellen het verder. Het is een feest van opstandige lijfelijkheid: protest vanwege alle lichamen die niet mee doen in deze wereld, omdat ze te arm zijn, te dik, te dun, niet wit genoeg, niet het goede paspoort, de juiste seksuele oriëntatie of religie hebben.
Waarom die nadruk op lijfelijkheid, vraagt u zich misschien af. Omdat ik denk dat we omringd worden door best veel lichaamsvijandigheid. En ook omdat ik denk te weinig aan de orde komt dat kruisiging en opstanding nogal lijfelijk zijn, en dat dat ook onze lichamen aangaat.
Kent u dat gevoel van plotselinge vrolijkheid, dat je voelt nadat je in aanraking gekomen bent met donker, dood, haat. Alsof er van je hart een laag stof wordt afgeblazen, Alsof je op het leven stuit te midden van de dood. De stilte, de liefde, de tederheid. Het is het zelf dat we vinden door onszelf te verliezen.
Mijn lichaam is het niet, dat verdrinkt, gedood wordt, geschonden in deze dagen waarin zoveel lichamen het onderspit delven. Maar die ervaring ken ik wel: dat je naar beneden ging, de grip verloor, de angst, voelde en daar toen stuitte op iets hards. En dat was: verdomme, ik lééf!
Het is iets fysieks, daar gebeurt iets in je lijf.
Zoals toen je een kind was, en van de hoge duikplank sprong, voor het eerst. En dan het moment dat je al wist dat je zou springen, terwijl je lichaam nog bewegingsloos stond, hoog boven het water op de plank. Maar er roerde zich al iets.
Om lichamen is veel te doen. In ons dagelijks leven komen we het lichaam opgepoetst en geïdealiseerd tegen in abri’s, maar ook verdronken, onthoofd, gemarteld. Het lijken twee uitersten, het opgehemelde lichaam in het centrum van ieders aandacht, en het verworpen lichaam, waar niemand om geeft. Maar die twee uitersten zijn allebei vijandig tegenover het lichaam zoals het is, zoals wij allemaal lichaam zijn en het in het leven moeten rooien – niet heel, niet perfect, niet veilig, maar kwetsbaar, en op zoek naar geborgenheid.
Met de christelijke traditie bevinden we ons ook in woelig vaarwater qua lichamelijkheid. Lichaam en ziel tegen werden elkaar uitgespeeld. Het onvoorspelbare lichaam met z’n lust en begeerte werd argwanend bekeken, het vrouwelijk lichaam in het bijzonder. Het lichaam is verval, corruptie, zonde, of op z’n best broeder Ezel. De ziel, de geest, dat is christelijk werkterrein bij uitstek.
Ondertussen is het de vraag of lichaam en geest wel zo uit elkaar gespeeld kunnen worden. Onderzoek duidt erop dat het lijf ook een geheugen heeft. Het hoofd bleek al die tijd gewoon onderdeel van dat lichaam. De functies van voelen en denken en herinneren en weten zijn vervlochten. Zenuwen bouwen een pijngeheugen op, darmen denken, voeten weten. Traumatische ervaringen kunnen van generatie op generatie worden doorgegeven, schijnt het.
Daar komt bij, bij nadere beschouwing is ook de christelijke traditie nogal lichamelijk. Pasen draait om een lichaam, dat van Jezus, en hoe dat geschonden, onteerd en gepijnigd wordt, en tegelijk opstandig is, geliefd en gevierd.
Pasen kan ons aanzetten tot een andere relatie tot lijfelijkheid.
Jezus aan het kruis – dat is een ongewenst en gemarteld lichaam. Een Judees lichaam dat te gevaarlijk werd voor de Romeinse bezetter.
De boodschap van die bezetter met de straf van de kruisiging was: de Romeinse macht is absoluut. Jullie lichamen zijn in onze handen. Opstandigen zoals Jezus die een andere wereld voor zich zien – bevrijding, gerechtigheid- smoren we in de kiem. Beter nog, die zetten we op een heuvel, zodat iedereen ziet hoe machteloos jullie zijn.
Nee, zeggen de volgelingen van Jezus, wij zijn niet machteloos. Wij nemen ons verhaal in eigen handen, en vertellen zelf verder. Het werd een herkenbaar verhaal voor zoveel verschoppelingen op aarde: dwaze moeders in Argentinië herkenden het lege graf, de angst dat het lichaam van de geliefde niet alleen dood is, maar ook verdwenen. Tot slaaf gemaakte mensen, Palestijnen, Eritreërs: ze herkenden hoe hun lichamen tot speelbal werden in de handen van machthebbers. Transseksuelen, lesbiennes, homo’s: ze herkenden hoe hun lichamen ongewenst waren en verdacht gemaakt werden.
Allemaal voelden ze dat het noodzakelijk is hun eigen verhaal te vertellen, zelf, in het gezicht van de macht, een tegenverhaal. Nee, wij zijn niet schuldig, nee, dat het beter is als wij verdwijnen en onzichtbaar zijn is niet waar. De macht van de bezetter is nooit absoluut, zegt het tegenverhaal. Sommige verhalen moeten nog gemaakt: wat is opstanding in Brussel? In Ankara? In het vluchtelingenkamp?
Het tegenverhaal van Pasen stelt vragen – bij de manier waarop wij kijken naar lichamen die wel en niet de moeite waard zijn. Wel en niet meetellen.
In het Paasverhaal staan de ongewenste lichamen centraal, de bloedende, stinkende, ongemakkelijke lichamen die wij liever niet zien, en zeker niet zelf zijn.
Tegelijk vieren we daarmee onze eigen kwetsbare lichamelijkheid, tegenover eindeloze ophemeling en drang naar perfectie. Kritiek op ongebreideld geïdealiseerde lichamen, omdat het gaat over lichamen die helemaal zo niet hemels zijn.
Sommigen van u hebben misschien de poster van de pakkenwinkel in de abri paraat, waarover afgelopen weken nogal wat te doen was. Voor wie het over het hoofd heeft gezien: in abri’s hing een advertentie van een pakkenwinkel – ik zal de naam niet noemen. Afgebeeld waren delen van een groot, glad, uitdagend, vrouwenlichaam dat door kleine bepakte mannetjes als speeltuin werd gebruikt. Zijn dat de lichamen die we willen zijn? Glad, perfect, maar contactloos, zielloos.
Er is een schilderij van Maarten van Heemskerck, begin 16de eeuw, dat Jezus afbeeldt. Het is Jezus die zich ergens tussen kruis en opstanding bevindt – op de duikplank zeg maar, tussen licht en donker. Van Heemskerk beeldt Jezus af met een erectie. O, denkt u wellicht, moet dat nou? Om eerlijk te zijn vind ik het een bevrijdend beeld, een heilzaam tegenverhaal op de lichaamsvijandigheid van andere christelijke tradities en afbeeldingen in de abri’s. Volgens mij is dit geen beeld van dominante mannelijke potentie, met de wereld als speeltuin. Ecce homo, staat er bij. Zie de mens. Hoe moeten we ons de opstanding voorstellen? Van Heemskerk zegt met zijn schilderij: alles doet het weer. Niet als pornografisch plaatje. Geen lichaam om te idealiseren, maar een lichaam dat er toch nog is, en waar waarachtig ook nog plezier valt te beleven.
We vieren niet het lichaam als ideaal, in abri’s geplakt, opgepoetst, nagenoeg perfect, maar de dagelijkse lijfelijkheid van toch opstaan, je herpakken, in het diepe springen.
In de ruimte tussen donker en licht, dood en opstanding, zit het ‘m ergens – daar vindt het tegenverhaal z’n oorsprong. Er begint al iets, maar nog ongezien. Die ervaring op de duikplank, leven aantreffen temidden van doodsheid, gaat over zo’n transformatie, buiten de grenzen van jezelf gaan, verder dan wat je dacht dat mogelijk was, in verzet tegen haat, duister, dood, op zoek naar bevrijding.
Wat je al doet, als je worstelt met pijn of verdriet, en die worsteling aangaat.
In stilte, als je kijkt met een andere blik.
We tasten naar het zelf dat we vinden door onszelf te verliezen.
De zwarte, lesbische dichter, denker en activist Audre Lorde sprak zo over poëzie: het is een plek in de diepte, waar kracht en creativiteit huizen, waar zich laat uit drukken wat nog naamloos en vormloos is, maar zich al wel roert en laat voelen. Bij Lorde is poëzie opstandig, een zoektocht bij naar wat het betekent dit lijf te zijn, hier, nu. Het is een activiteit niet alleen van ons hoofd en brein, ook niet droom of visioen alleen, maar een ruimte waarin we het skelet op zetten van hoe wij, deze wereld, ons leven, ook zou kunnen zijn – vrijer, gelijker, rechtvaardiger. Poëzie is geen luxe, maar een noodzaak zegt ze.
Een noodzaak voor mensen zoals wij, die ons hechten aan het tegenverhaal van die opstandige Judeeer met wie het nog steeds niet afgelopen is.
Moge het zo zijn, dat wij oren hebben voor de tegenverhalen van de mensen wiens lichamen ongewenst zijn in onze wereld. Mogen wij woorden vinden voor onze eigen tegenverhalen, en leven bij naam genoemd, in het licht, teder, opstandig.