Persoonlijk heb ik Platti kort voor de Corona-crisis leren kennen tijdens een van de intellectuele activiteiten van de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen aan de KU Leuven. We hielden toen een interessant en hartelijk gesprek over de islam, het christendom, de interreligieuze dialoog en de Arabische lente. Ik vertelde hem dat ik van plan ben zijn academische project volledig en grondig te bestuderen om een review erover te schrijven. Hij vond het een goed idee. We hielden af en toe contact via digitale berichten. Intussen heb ik zijn boek Islam, van nature een vijand? gelezen waar ik verschillende aantekeningen, opmerkingen en vragen over heb genoteerd met als doel deze met hem te bespreken in een speciale ontmoeting. Daarnaast heb ik zijn nieuwe boek over de Koran uitgebreid gelezen en in het Arabisch besproken.
In deze kortere opinie beperk ik me tot zijn laatste werk ter ere van zijn nagedachtenis en als erkenning voor zijn waardevolle academische bijdragen, ongeacht het verschil in onze theologische en methodologische standpunten.
Totstandkoming van de Koran
Platti vertrekt in zijn studie van de Koran vanuit de onderzoeksvraag: Hoe is de Arabische oertekst van de Koran tot stand gekomen zoals deze ons vandaag bereikt heeft? Platti hanteerde in zijn benadering een historisch-kritische methode waarbij de focus ligt op twee aspecten. Eerst het historische aspect van de kwestie als het resultaat van recente herontdekking van een groep steengravures die in verschillende regio’s van het Arabisch Schiereiland zijn gevonden. Dat toont de omvang van de bijbelse impact, de joodse, en later de christelijke, op het ontstaan van het Arabische schrift sinds de zesde eeuw na Christus. Het tweede aspect heeft te maken met de officiële versie van de Koran, met name de Egyptische editie die in 1924 verscheen, waar een onderscheid wordt gemaakt tussen de soera’s die in Mekka werden geopenbaard en de soera’s die in Medina werden neergezonden. Het tegenovergestelde bleek echter in latere exemplaren van de korantekst zelf, namelijk dat sommige verzen die aanvankelijk als Medinisch werden beschouwd, later werden opgenomen in de Mekkaanse soera’s. Dat betekent dat de korantekst een bepaalde bewerking onderging. Bovendien waren de oude moslimgeleerden zelf niet op de hoogte van de exacte volgorde waarin de koranverzen werden geopenbaard.
Platti baseert zich op de oudste handschriften waarop de Koran is opgetekend met de bedoeling om het ontstaan van de huidige Arabische korantekst te achterhalen. Hij verwijst naar het vroege koranmanuscript dat bewaard is gebleven in de bibliotheek van Birmingham University. Het koolstofonderzoek bracht aan het licht aan dat dit manuscript teruggaat tot de tijd van 568 tot 645. Dit bracht twee problemen met zich mee. Enerzijds begint deze periode al vóór de geboorte van de Profeet Mohammed. Anderzijds ontkracht deze wetenschappelijke ontdekking de heersende oriëntalistische opvatting weer die de oorsprong van de Arabische korantekst terugvoert naar de achtste eeuw. Een dergelijke verwarring zal verdwijnen, wanneer wordt bevestigd dat de datum van het papier zelf dateert van vóór de geboorte van de Profeet, niet de erop geschreven tekst. Dan is het waarschijnlijk dat dat papier in beslag werd genomen tijdens de oorlogen van de moslims tegen de Byzantijnen, en later werd gebruikt om de Koran op te schrijven. Bovendien is dit manuscript geschreven in het ḥiğāzī-schrift dat ouder is dan het koefī-schrift, en het betreft de verzen 91-98 van soera Maryam, en de eerste verzen van soera Ṭāha (1-13). Na vergelijking van deze verzen, werd ontdekt dat ze identiek zijn met de Arabische tekst die moslims tegenwoordig aannemen.
Een versplinterd monotheïsme in opmars
Platti ontkent dat het Arabisch Schiereiland, inclusief Mekka, grotendeels heidens was. Hij benadrukt dat de regio onderworpen was aan een vroegchristelijke invloed, zowel in het noorden als in het zuiden en het oosten. Wat Jemen betreft was het jodendom er sterk aanwezig, en het is mogelijk dat “christelijke joden” bepaalde impact hebben uitgeoefend op de Koran. Sommige onderzoekers ontkennen dat de islam onderhevig was aan deze bijbelse invloed, onder wie Guillaume Dye en Stephen Schoenmaker. Daarentegen was er, naar mening van Platti, wel sprake van de invloed van de Bijbel op de Koran, immers: “in de Koran zelf staat trouwens ook dat hij in de lijn ligt van wat vorige Bijbelse profeten hebben verkondigd, maar dat hij het nu in het Arabisch brengt”, rekening houdend met de context van het Arabisch Schiereiland waar het heidendom actief was.
Ondanks het feit dat Mekka grotendeels heidens was, was het niet geïsoleerd van de naburige wereld waarin het christendom en het jodendom domineerden. Platti bevestigt deze hypothese aan de hand van verschillende gegevens.
Ten eerste breidt Zuid-Arabisch Jemen, met het koninkrijk Ḥimyar, in de vierde eeuw zich uit naar het noorden. Dat ging gepaard met een langzame evolutie op religieus gebied van henotheïsme naar het ééngodendom, een soort ‘anoniem’ monotheïsme. Ten tweede wordt de evolutie naar het monotheïsme in Ḥimyar afgerond, wanneer rond 380 een joods geïnspireerd monotheïsme door een Jemenitische koning officieel werd erkend. Ten derde zou vanaf het einde van de vijfde eeuw het christendom overheersen in Ḥimyar. In Najrān werden in 2014 honderden kruisen gevonden in de rotsen. Dit christelijke koninkrijk was trouw aan het Ethiopische rijk, maar het werd al snel weggevaagd door een joodse beweging onder leiding van Dhū Nuwās. De reactie van de christenkoning van Aksūm liet niet op zich wachten. Zo werd Ḥimyar weer een christelijk koninkrijk onder het gezag van Abraha.
In een later stadium trachtte Abraha de Ka‘ba in Mekka te verwoesten om de uitbreiding van het christendom voort te zetten vanuit Jemen. Moslimhistorici en -geleerden zijn het er unaniem over eens. Veel oriëntalisten twijfelen aan de historiciteit van dit verhaal, maar Julien Robin verwijst daarvoor naar pre-islamitische poëzie.
Mohammed en zijn bekering tot monotheïsme
Platti gaat ervan uit dat de laatste verzen uit soera Al-A‘lā, “De Hoogste” van groot belang zijn, omdat ze onthullen dat wat de Profeet Mohammed overbrengt hetzelfde is als wat er in de vroege openbaringen aan Abraham en Jezus stond. Dit wil zeggen dat de boodschap van Mohammed in de uitgebreide bijbelse geschiedenis kan opgenomen worden. Daarnaast is er een aantal bewijzen uit zijn leven die bevestigen dat hij verschillende aanhangers van het jodendom en het christendom heeft ontmoet.
Verder, zoals eerder vermeld, strekte het joodse monotheïsme zich vanaf de oudheid uit van het koninkrijk Ḥimyar tot de noordelijke oases, waar de joden zich vestigden na hun verbanning uit Palestina. Wanneer we de verschillende bewijzen betreffende de opkomst van de Koran onderzoeken, lijkt het erop dat Mohammed zich bekeerde tot de monotheïstische religie zoals vastgesteld door Abraham en Mozes, en het is niet toevallig dat ze worden genoemd in soera Al-A‘lā. Tevens is het Godsbeeld dat Mohammed oplegde volledig anders dan wat de Mekkanen geloofden, immers dat was het oude heidendom.
Hieruit blijkt in hoeverre de islam aan het begin dicht bij het jodendom en het christendom stond, die werden gezien als het originele monotheïsme van Abraham en Mozes. Maar de zaken kwamen op hun kop te staan. Enerzijds toen Mohammed met de joodse gemeenschap in Medina botste omdat zij weigerden de boodschap van de Koran aan te nemen. Anderzijds toen de Koran het dogma dat Jezus de zoon van God is ontkende om het absolute monotheïsme van de islam te beklemtonen.
Een andere Koran
Platti bespreekt de manuscripten van de San‘ā’-moskee, die werden ontdekt tijdens de herbouw van de moskee in 1972. Ze bestaan uit ongeveer twaalfduizend fragmenten van een oude Koran, waarvan de meeste in het oude ḥiğāzī-schrift waren geschreven. Door bestudering van de complexe originele tekst van het manuscript met nummer DAM 01-27.1, blijkt dat deze in enkele opzichten verschilt van de officiële ‘Uthmānische korantekst, en dat deze originele tekst, die dateert uit het midden van de zevende eeuw, niets te maken met de ‘Uthmānische korantekst. Bovendien blijkt dat de volgorde van de soera’s niet overeenkomt met de volgorde die we in een klassieke Koran kennen. Het is ook opmerkelijk dat aan het einde van sommige soera’s een Arabische formule wordt toegevoegd die aangeeft dat dit het einde van de soera is. Deze observatie werd genoemd door Ibn Abī Dāwūd al-Siğistānī in zijn boek Kitāb al-Masāḥif over de compositie van de Koran, dat kan worden beschouwd als de belangrijkste Arabische bron waarop Platti zijn benadering van de Koran baseert.
Na een analyse van de oudste manuscripten, waaronder het manuscript van de San‘ā’-moskee, concludeert François Déroche dat het mogelijk is dat de verzameling van de soera’s voltooid was vóór de dood van de Profeet Mohammed in 632, maar dat de rangschikking van de soera’s onvolledig bleef. Platti gaat ervan uit dat deze stellingname de revisionistische stelling volledig ondergraaft, waarin namelijk wordt beweerd dat de compositie van de Koran zich uitstrekte over een periode tot na het begin van de achtste eeuw en het einde van het bewind van kalief ‘Abd Al-Malik Ibn Marwān (685-705).
Echter, Platti houdt vast aan het feit dat de oorspronkelijke tekst van de Koran gemodificeerd en gewijzigd werd, het bij het lezen van de Koran opvalt “dat binnen bepaalde soera’s inhoudelijke sprongen voorkomen die de inhoud van de soera doorbreken.” Dat wil zeggen dat de tekst bewerkt is. Platti beweert dat “de Profeet zelf, volgens islamitische bronnen, waarschijnlijk met medewerking van secretarissen of andere gezellen de eens geproclameerde Koranische teksten heeft herzien en heeft herwerkt.” Het valt op dat Platti die islamitische bronnen niet vermeldt. Volgens de traditionele visie werden de geopenbaarde verzen aan de Profeet Mohammed onmiddellijk opgetekend door de waḥy-schrijvers op verschillende soorten materiaal waaronder perkament, hout en bot. Op die manier werd de Koran letterlijk opgenomen en bewaard zoals de Profeet het had ontvangen van God. Een aantal contemporaine islamologen en westerse onderzoekers trekt deze islamitische visie in twijfel. Dat is ook van toepassing op Platti die in zijn herontdekking van de Koran tracht om twee essentiële hypothesen te bekrachtigen.
Enerzijds stelt Platti dat de Koran een joods-christelijk karakter heeft. Het is dus niet verkeerd om de islam te omschrijven als een “boekreligie” na het jodendom en het christendom. Hoewel er diepe verschillen zijn tussen deze drie religies wat het geloof en rituelen betreft, is het onmogelijk om de basisteksten van de islam te begrijpen zonder kennis van de Bijbel. Het zal immers heel duidelijk zijn dat de islam een bijbelse achtergrond heeft die geworteld is in de joodse en christelijke cultuur, die de laatste eeuwen voor de komst van de islam dominant was. “Men houdt in dat geval ook geen rekening met het feit dat de afzonderlijke soera’s, evenals de afzonderlijke Psalmen in de Bijbel, een eigen stijl en vorm hebben, die na de bewerkingen door Muḥammad en zijn medewerkers na zijn dood nog moeilijker manipuleerbaar waren.”
Anderzijds benadrukt Platti het feit dat de officiële Arabische korantekst, die nu overal te vinden is, de vrucht is van tal van wijzigingen en bewerkingen. Het gaat niet alleen om de latere invoering van gedetailleerde leestekens, maar zeker ook om de drastische interventie van de derde kalief ‘Uthmān Ibin ‘Affān, die de huidige eenvormigheid heeft bewerkt. Verder betoogt Platti ook dat de soera’s van de Koran herzien werden in de tijd van de Profeet.
Conclusie
Tot slot, de herontdekking van de Koran, waaraan Platti dit indrukwekkende en tegelijkertijd controversiële boek heeft gewijd, staat in de lijn van de traditionele oriëntalistische studies. De Koran wordt in zijn theologische benadering van buitenaf besproken zonder rekening te houden met de islamitische dogma’s die de Koran beschouwen als een louter goddelijke openbaring aan Mohammed, precies zoals de vroegere bijbelse openbaringen.
Met andere woorden, Mohammed heeft geen openbaring ontvangen, aldus de gangbare oriëntalistische zienswijze. Hij heeft met zijn metgezellen een aantal elementen uit de bijbelse geschriften bewerkt en geëvolueerd tot een Arabisch geschrift, de Koran. Dat wil zeggen dat de Koran niets anders is dan een islamitische reproductie van de eerdere joodse en christelijke openbaringen. Op deze wijze, wordt in deze benadering de Koran niet zozeer herontdekt, maar worden de klassieke oriëntalistische stellingen opnieuw in stelling gebracht.
De Koran herontdekt. Emilio Platti o.p. Uitgeverij Averbode|Erasme NV. oktober 2021. Bestel het boek op Bazarow.com.