Sinds mijn coming-out is het zoeken naar woorden voor wie ik ben. Eerder staat mijn identiteit niet ter discussie. Als ik me verliefd voel, houd ik dat voor mezelf en naar buiten toe ben ik als ieder ander. Met mijn coming-out verandert dat. Ik besluit de stap te zetten als ik op televisie de verbondenheid zie tussen een groep extravagante homo- en biseksuelen uit het Amsterdamse uitgaansleven en me realiseer: ‘Ik ben één van hen’. Hoewel er nauwelijks mensen zijn die kritisch reageren, speelt vanaf dat moment, en nog sterker sinds ik een man heb, deze homoseksualiteit mee in hoe ik word gezien. Voor mezelf beschouw ik mijn verbondenheid met, globaal gezegd, de LHBTQI+-gemeenschap, niet als een identiteit. Het is wel een onderdeel van wie ik ben.

Op het moment dat ik uit de kast kom, studeer ik al ruim een jaar godgeleerdheid. Ik ben dat gaan doen omdat ik geloof in God. Sterker nog, al ver voor ik er anderen over vertelde, vertelde ik God van mijn verliefdheden. Biddend. Hoewel ik me door God daarin van meet af aan beter gekend heb gevoeld dan door mezelf, valt het nog niet mee om de wereld van het christelijk geloof en die van de LHBTQI+-gemeenschap te verbinden. In de christelijke traditie is van oudsher weinig oog voor diversiteit. Men richt zich er hoofdzakelijk op de vraag wat een goede christen is. Daarmee ontstaat wel zicht op een christelijke identiteit in algemene zin, die christenen gezamenlijk vormgeven, maar die aandacht gaat ten koste van gevoel voor verschillen tussen mensen onderling. Juist vanwege die verschillen, in bijvoorbeeld geaardheid, geslacht, cultuur en moraal, staan niet voor iedereen dezelfde kansen open om zich met Jezus te verbinden. Een vrouw heeft bijvoorbeeld andere kansen dan een man, een homo andere dan een hetero.

Wanneer ik tegelijk zowel mijn verbondenheid met het christelijk geloof als die met, zeg maar, LHBTQI+-ers recht wil doen, stuit ik op een probleem. Aanvankelijk zoek ik een gemeenschappelijk midden tussen beide om daar te belichamen hoe ze in mij samenkomen. Dat blijkt echter te veel te schuren om vol te kunnen houden. Beide staan, ook in mij, te vaak onverzoenlijk tegenover elkaar. Het voelt dan of wat in mij als vanzelfsprekend samenkomt tegelijkertijd als scherven op elkaar insteekt. Als dat gebeurt, val ik stil. Ik heb geen taal om te benoemen wat daar gebeurt. Hoe doen anderen dat?

Frans Kellendonk

In 1990 overlijdt Frans Kellendonk op 39-jarige leeftijd aan AIDS. Hoewel hij zichzelf niet meer als gelovig beschouwt, toont hij zich in zijn oeuvre hecht verbonden met zowel de rooms-katholieke traditie als met de werkelijkheid waarin hij leeft. Die lopen echter niet in elkaar over, noch vormen ze één geheel. Precies die los-vaste verhouding intrigeert me, omdat ik haar herken uit eigen ervaringen, al ben ik protestant en beschouw ik mezelf wel als gelovig. Ik besluit Kellendonks laatste boek te herlezen, Mystiek lichaam (1986) om te zien of hij me taal kan aanreiken waarmee ik mijn ervaringen kan verwoorden.

kellendonk

Mystiek lichaam is een begrip uit de rooms-katholieke traditie, waarmee wordt uitgedrukt dat gelovigen samen een lichaam vormen waarvan Jezus Christus het hoofd en de ledematen is. De gelovigen vormen een eenheid die door Jezus wordt geleid en bezield. In Kellendonks Mystiek lichaam is van een dergelijke eenheid geen sprake. Het boek loopt over van mensen die weliswaar op allerlei manieren met elkaar verbonden zijn, via religie, familiebanden, verlangens en meer, maar die stuklopen op een onvermogen tot verbinding dat kennelijk heel diep zit. Wat voor henzelf als vanzelfsprekend samen is, krijgen ze in werkelijkheid niet bij elkaar. Het sterkst blijkt dat in de familiegeschiedenis van de hoofdpersonen, die zich laat lezen als een gebouw dat door een reeks verzakkingen gestaag uiteenvalt. Hun familienaam is ‘Gijselhart’. Mij doet die naam denken aan het ‘heilig hart’ dat ik vaak zie op katholieke beelden en afbeeldingen van Jezus, Maria en heiligen. Het heilig hart spreekt me aan. Het probeert ondanks wat anderen je aan wonden en tegenslag toebrengen, open en ontvankelijk te blijven voor hen. Dat probeer ik ook te doen. De Gijselharten redden dat niet, zij lijken er onmachtig toe. Als zij zich proberen te verbinden, gaat dat zo snijdend dat er meteen weer van alles kapotbreekt. Gaan zij op iemand toe, dan wordt in dezelfde beweging de afstoting ingezet. Bewust en onbewust.

Kellendonk presenteert Mystiek lichaam op het titelblad niet als een roman maar als “Een geschiedenis”. Niet de romanfiguren vormen zijn onderwerp, maar het grote geheel dat zich op basis van hun verwikkelingen ontrolt. Hoewel Kellendonk hun verhaal heel invoelbaar neerzet, compleet met pijnlijke sfeertekeningen en soms zwarte slapstick, hebben zijn personages daarmee ook iets van proefdieren. Ze zijn deel van het poppenspel waarmee een speler verschillende opstellingen verkent om te onderzoeken wat hen bindt en wie ze samen zijn. Het lukt niet om daar de vinger op te leggen, zo blijkt als in het derde deel de Geschiedenis zelf (met een hoofdletter) ten tonele verschijnt. Zij constateert dat “deze geschiedenis der Gijselharten” haar niet lekker zit. Er is alleen geschiedenis van te maken als er gedeelten, mensen, zouden worden weggesneden. En omdat dat niet gebeurt, blijft ze zitten met brokken. Precies dat lijkt me karakteristiek voor Kellendonks Mystiek lichaam. Er wordt niet weggekeken, weggesneden. Het blijft, het snijdt, het houdt niet op. Maar precies omdat dat niet gebeurt, blijven de verschillen als scherven op elkaar insteken en verbrokkelt uiteindelijk elke mogelijkheid om te komen tot een groot, gemeenschappelijk, bezield verhaal. Dat heeft zijn effect op de draagkracht van verbindende taal. Als gemeenschappen uiteenvallen, komen de woorden die traditioneel de verbondenheid tussen mensen vertolken er wat tastend bij te hangen. Onzeker is welke kracht ze nog hebben. Kellendonk snijdt ook die woorden niet weg. Ze doemen op in titels, dialogen en personages, maar waar ze verschijnen, klinkt ook hun machteloosheid. Ze hangen er verloren bij. In die zin doen ze me denken aan crucifixen die je wel ziet in publieke ruimtes. Het beeld van het gebroken lichaam van Christus aan het kruis drukt er een bezieling en verbondenheid uit die uit de werkelijkheid eromheen goeddeels is verdwenen. Toch blijft het lijdzaam die verbondenheid belichamen; niet alleen de Christus aan het kruis doet dat, ook de crucifix als symbool. Op dezelfde wijze functioneert de verbindende taal in Mystiek lichaam. Onmachtig en verweesd in een werkelijkheid waarin voor haar nauwelijks ruimte is, maakt ze deel uit van de realiteit die Kellendonk als een gebarsten spiegel aan zijn lezers voorhoudt.

Het knappe van de compositie van Mystiek lichaam vind ik dat Kellendonk er de knoop niet doorhakt ten gunste van ofwel de verbindende woorden ofwel de verbrokkelde werkelijkheid. Hij laat beide uitspreken en toont slechts hoe het zoeken naar nieuwe vormen van gemeenschap doorwerkt tot in de taal. Waar mensen zich op nieuwe manieren gaan verbinden, schuurt en botst het in de woorden waarmee ze hun verhalen vertellen en zich verbinden met anderen. De taal schiet nog tekort om de nieuwe zinsverbanden te verwoorden. Langzaam word ik me bewust dat dat het inzicht is dat me dat kan helpen op momenten dat ik zelf stilval. Ik ben er onbewust van uitgegaan dat het vinden van woorden voor mijn verbondenheid met zowel de christelijke traditie als, zeg maar, de LHBTQI+-gemeenschap had te beginnen met het vinden van woorden voor mijn eigen identiteit. En dat lukt niet, omdat ik daarin te weinig verbinding ervaar. Kellendonk laat me zien dat het niet begint met identiteiten of met woorden. Het begint met belichamen. Ieder personage in Mystiek lichaam, zelfs de Geschiedenis, faalt als het gaat om het inpassen van schijnbaar onwaarneembaar kleine verschillen in een groter geheel. De verschillen blijven ongemakkelijk storen en verhinderen gemeenschaps- en identiteitsvorming. En tegelijk belichaamt iedereen in Mystiek lichaam, zij het op stuntelige, onvolmaakte, zwarte en hopeloze manieren, dat er met de verschillen te leven en te verbinden is. Het is mogelijk elkaar met woorden te raken, al is dat snijdend en staan zowel mensen als woorden er vaak verloren bij. In die verlorenheid ontkiemen echter de nieuwe verbindingen. Mensen belichamen die, doordat ze nog zoekend naar taal hun plek innemen. Ik herken me in de mensen die dat doen, zij het dat ik er meer dan de Gijselharten op gebrand ben om uiteindelijk verbindende taal te vinden. Kellendonk houdt me echter voor dat dat niet snel zal gaan. Eerst is er het tasten naar elkaar, waarin verbinden soms hartverscheurend veel pijn doet en wie het probeert zich bij tijd en wijle voelt als een crucifix in een publieke ruimte. Innerlijk gebroken, uiterlijk gewond, onzeker van zijn vermogens om nog te verbinden. Zo werkt het als mensen een verbondenheid proberen te belichamen die er in werkelijkheid niet is. Zolang zij zich niet uit de werkelijkheid weg laten snijden, zal dat nieuwe verwantschap genereren, al is het met snijdende woorden. Het zal nieuwe geschiedenis schrijven.

Hoewel ik het proces dat Kellendonk beschrijft herken vanuit de dubbele verbondenheid die ik belichaam, maakt hij met Mystiek lichaam invoelbaar dat het veel breder speelt. Op allerlei plekken vertoont de samenleving breuklijnen en voelen mensen de scherven daarvan steken tot in wie ze zijn. Die analyse is volgens mij nog steeds actueel. Wat ik niet verwachtte, is dat Kellendonk daarbij ook wijst op de levensoriëntatie als conflictgebied. Hij portretteert in Mystiek lichaam onder anderen wereldburgers, die los van hun afkomst een eigen weg zoeken in een wereld die daarvoor open ligt. Dat herken ik, maar Kellendonk laat zien dat zij niet anders kunnen dan zich daarbij ook te oriënteren met behulp van wat ze van huis meekregen. Hoewel afkomst en toekomst in hun werkelijkheid losstaan van elkaar, zijn die twee in henzelf op een of andere manier samen. Dat schuurt en snijdt waar wereldburgers op mensen stuiten met een heel andere afkomst dan zij, en het breekt hen op als hun toekomst lijkt dood te lopen. Dan worden ze als het ware weer terug gezogen in hun afkomst, zonder dat die hen nog past. Op een iets andere manier speelt ditzelfde ook rond de moraal. Kellendonks personages gaan een wirwar aan relaties aan die hen maken tot wie ze zijn. Ze doen dat voor een deel los van morele kaders en gaan daarbij ook over grenzen. Dat ze nieuwe wegen zoeken omdat de overgeleverde moraal niet meer past, herken ik, want zo zoek ik zelf ook mijn weg. Maar Kellendonk schetst tegelijkertijd hoe deze moraal blijft doorklinken in de taal waarmee ze hun relaties duiden en in de manieren waarop ze over anderen oordelen. Tot een echte vernieuwing ervan lijkt het niet te kunnen komen, de morele kaders zitten daarvoor teveel in henzelf.

Vrijheid verbindt?

In vergelijking met vroeger leven we in een samenleving vol vrijheid en kansen. Social media en de manier waarop onze maatschappij is georganiseerd, bieden mensen allerlei mogelijkheden om zich met anderen te verbinden. En tegelijk lijkt al die ruimte het daadwerkelijke verbinden moeilijker te maken. Alsof we taal tekort komen om elkaar te vinden. Eenzaamheid is een groeiend probleem, instituties staan onder spanning en tradities verliezen hun samenbindende kracht. En iedereen wijst in verschillende richtingen voor oplossingen.

Op zaterdagmiddag 15 februari 2020 zoeken we het gesprek hierover in Het Brandpunt in Amersfoort. Ons doel is niet de zoveelste oplossing te presenteren, we willen in contact komen met elkaar. Dat doen we door via de beamer enkele cases te projecteren waar in de maatschappij van nu de verbondenheid verbrokkelt en vervolgens bezoekers de vraag te stellen: ‘Waar sta jij?’ en met elkaar op te denken. Snijdende woorden schuwen we niet, want juist in het schuren leren we elkaar kennen. De cases gaan over moraal, christelijke traditie en gemeenschapsvorming. Opgave is belangrijk en kan via www.zindex033.nl/eventer/mystiek-lichaam/

geurt

Geurt Roffel

Pastor

Sinds 2017 is Geurt Roffel een van de pastores van de oecumenische geloofsgemeenschap Het Brandpunt te Amersfoort. In 2018 is hij …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.