Uitgangspunt van het boek is dat onze huidige tijd enerzijds gekarakteriseerd kan worden als onderhevig aan een uitroeiing van de stilte. Onze tijd lijdt aan oogverblinding en oorverdoving door een overvloed aan zintuiglijke indrukken. Anderzijds is er in onze cultuur ook een groot verlangen naar stilte aanwezig, getuige het toenemende aantal stiltegebieden, stilteplekken en het toenemende aantal mensen dat aan een vorm van meditatie doet of kloosters bezoekt voor een retraite. De noodzaak aan stilte heeft dus ook een diepere, existentiële dimensie: ‘een ervaring van het onuitsprekelijke die meer dan ooit de geijkte grenzen doorbreekt tussen kunst en mystiek, tussen de religies onderling, tussen religie en atheïsme, tussen westerse en oosterse filosofie’ (12).
Dit boek vormt een filosofische bezinning op die grensdoorbreking door te focussen op enerzijds de rol van het sublieme in de kunst (daaraan is het eerste deel van het boek gewijd) en anderzijds op de rol van de mystieke ervaring in Oost en West (hieraan is het tweede deel van het boek gewijd). Op meerdere niveaus is er sprake van een band tussen ervaringen van het sublieme in de kunst en mystieke ervaringen, bijvoorbeeld in de ervaring van een huiveringwekkende afgrond die angst en ontzag inboezemt, maar ook in de worsteling met het onder woorden brengen van ervaringen die voorbij woorden gaan. Uiteindelijk blijkt de thematiek van non-dualiteit van centrale betekenis te zijn: er is nooit een strakke scheidslijn tussen wat getoond en wat niet getoond wordt, tussen dood en leven, stilte en muziek, spreken of zwijgen.
Het is een prachtig, bij vlagen poëtisch geschreven boek, dat zich lastig laat samenvatten. Het eerste hoofdstuk draait om de impact die beelden kunnen hebben, geïllustreerd aan de hand van de beroemde foto van Bibi Aisha (het Afghaanse meisje waarvan de neus werd afgesneden). Van den Braembussche laat o.a. zien dat de zeggingskracht van een beeld of foto ligt in het moment waarop het zwijgt en ons alleen laat met alle associaties etc. die bij het beeld betrokken zijn.
Ook het tweede hoofdstuk draait om de paradoxale eenheid van twee schijnbaar tegengestelde aspecten, nu om de vervlechting tussen dood en leven zoals die in de sacrale ruimte tot uiting komt. Net als bij het beeld speelt ook hier de sacrale spanning tussen afgrond en bevrijding een rol: het angstwekkende en verbijsterende dat kleeft aan ervaringen van het sublieme en mystieke, dat echter ook de voorbode is van de bevrijding. Dit alles wordt concreet gemaakt in een bespreking van het kunstwerk Memento van de Vlaamse kunstenaar Wesley Meuris.
Het derde hoofdstuk gaat over de dynamiek tussen muziek en stilte. Ook hier is van een nondualiteit sprake: stilte en muziek zijn op velerlei manieren met elkaar verweven en het sublieme en mystieke komt tot uiting wanneer die vervlechting de perfectie benadert. De muziek (of stilte) van John Cage staat in dit hoofdstuk centraal.
De eerste drie hoofdstukken gaan met name over het sublieme in de kunst. Vervolgens zijn er, als een soort scharnierpunt, twee intermezzo’s opgenomen: twee verzamelingen prachtige en diepzinnige aforismen die een ‘kleine filosofie van de stilte’ vormen. Hierin denkt Van den Braembussche na over de relatie tussen stilte en terreur, stilte en humor, stilte en schrijven, stilte en filosofie, stilte als religie, enzovoorts. Stuk voor stuk pareltjes om lang op te kauwen.
Het tweede deel van het boek vond ik minder interessant – maar dat heeft meer te maken met mijzelf dan met Van den Braembussche. In de drie hoofdstukken die dit deel beslaan gaat de auteur in op de wijze waarop mystici als Pseudo-Dionysius, de boeddhistische filosoof Dogen, en meester Eckhart het onuitsprekelijke van de mystieke ervaring zwijgende woorden verleenden. Dat ik dit tweede deel minder interessant vond heeft vooral te maken met het feit dat vooral de eerste drie hoofdstukken voor mij minder bekend gebied bestreken en ik die dus uitdagender en boeiender vond. Wat Van den Braembussche in de laatste drie hoofdstukken uiteenzet was bij mij al min of meer bekend. Het ligt dus zeker niet aan Van den Braembussche, die zich in deze drie hoofdstukken toch ook tot een kenner van de mystiek ontplooit. Deze drie hoofdstukken zijn niet alleen korte inleidingen op het denken van Pseudo-Dionysius, Dogen en meester Eckhart, maar focussen bovendien op een aantal kernthema’s zoals het object van mystieke ervaring, de mystieke weg, het niet-weten, spraak en stilte en de negatie en non-dualiteit.
Voor wie geïnteresseerd is in mystiek en kunst en de raakvlakken tussen die twee, is dit boek een absolute must. Ofschoon het boek slechts 175 pagina’s telt, is het een zeer diepgravend boek, en ik hoop dat Van den Braembussche op dit spoor verder blijft denken en ons wellicht over een tijdje verrast met een uitgewerkte en heel eigen mystiek én filosofisch angehauchte kunstfilosofie. Het is een boek om te lezen en te herlezen, waarbij de lezer iedere keer nieuwe verbindingen ontdekt. Aantrekkelijk aan het boek is ook dat het nergens grote conclusies trekt. Van den Braembussche laat de conclusies aan de lezer zelf over, indachtig het zinnetje uit de inleiding: ‘Want elke lezer schrijft al lezend zijn eigen boek’ (15). Een boek dat mij om allerlei persoonlijke redenen bijzonder heeft aangesproken, dat ik in elk geval binnen handbereik zal houden en waar ik nog vaak naar zal teruggrijpen als een bron van inspirerende gedachten en ideeën.
Boekgegevens
Antoon Van den Braembussche, De stilte en het onuitsprekelijke: Over beeldcultuur, kunst en mystiek. Berchem: Epo 2016. Paperback, 175 pagina’s. ISBN 9789462670839. € 20,00. Klik hier voor meer informatie.