Verdraagzaamheid
Zorg om de tekenen van toenemende onverdraagzaamheid in Nederland. Zorg over de wijze waarop in het bijzonder de Islam thans object is van beeldmisvorming. Zorg over politiek die soms angst en vrees voor vreemdelingen lijkt te voeden en uit te willen buiten. Zorg en het besef dat godsdienstig fundamentalisme die angst mede voedt. Vandaar de vraag of door een nieuw bondgenootschap tussen de spirituele tradities in Nederland de verdraagzaamheid in onze samenleving kan worden versterkt?
Interreligieuze dialoog is zeker zinvol. Zeker als dit komt van de religies die ieder ook een verleden hebben van onverdraagzaamheid.
Ligt onverdraagzaamheid niet besloten in de aard van levensbeschouwingen en geloofsovertuigingen. Het gaat immers om zekerheid op basis van geloof omtrent waarheid die zich aan zintuiglijke waarneming onttrekt. Dan laten verschillen daartussen zich niet op een gemeenschappelijke noemer brengen en acht ieder de eigen waarheid als de enige. Nederlanders hebben daar altijd al een scherp gevoel voor gehad. ´Eén Nederlander dat is een geloof, twee Nederlanders dat is een kerk en drie Nederlanders dat is een kerkscheuring´ zeggen de Fransen. Ik geloof dat de overtuiging waar ik uit voortkom, de Gereformeerden, dat beeld altijd hebben bevestigd. En ook dat is niet vreemd. De protestanten zijn voortgekomen uit de boekdrukkunst. Waarheden die gedrukt staan zijn altijd veel scherper, dan waarheden die in kleur, beelden en verhalen worden verkondigd, waar de kerk zich voordien van bediende.
Tolerantie zat niet in onze volksaard. We behoorden liever tot een minderheid die gelijk heeft, dan tot een meerderheid die de macht heeft.
.
In 2006 stelde de WRR vast dat mensen zonder religie inmiddels met circa 48% van de bevolking de grootste groep in ons land vormden. En dat percentage zal sindsdien niet minder zijn geworden. Verontrustend is in het bijzonder de vaststelling door het SCP dat de kerken inmiddels van alle instituties het minste vertrouwen genieten onder de bevolking (35%). En daarmee zijn we geheel omgedraaid. Nu gaat potentieel gelden dat de verdraagzaamheid verdwijnt als iemand het recht opeist God wél te eren.
Het afnemend vertrouwen in kerken als maatschappelijke instituties lijkt de schijnbaar groeiende onverdraagzaamheid in Nederland te bevestigen. Want verdraagzaamheid vergt onderling vertrouwen als grondslag. Grotere onderlinge verdraagzaamheid en verbondenheid tussen de religieuze tradities is om tal van redenen wenselijk. Maar het is vermoedelijk geen antwoord op groeiende onverdraagzaamheid in de samenleving, omdat die onverdraagzaamheid nu juist een oorsprong heeft buiten de religieuze tradities en zich daartegen keert.
Grotere verbondenheid tussen de religies zal mogelijk de achterdocht vermoedelijk alleen maar voeden, omdat dit het beeld zal bevestigen dat om een tegenstelling tussen godsdienst en ongeloof gaat. Dat is geen reden om die verbondenheid niet te zoe-ken, maar het zal het beoogde effect vermoedelijk niet hebben. En zeker niet, wanneer dit berust op de motivering dat de verschillende godsdiensten en religies een bondgenootschap aangaan voor vrede, waarbij zij de liefde als wapen te hebben.
Die overwegingen miskennen dat de onverdraagzaamheid haar oorsprong niet heeft in gebrek aan ´liefde´. Godsdiensten hebben daar bovendien geen monopolie op. Het miskent bovendien dat de onverdraagzaamheid jegens godsdiensten nu juist berust op de-zelfde wil om de wereld te verbeteren, te beginnen in Nederland. De beeldvorming wordt sterk bepaald door conflicten elders. Verdraagzaamheid in Nederland verandert niets aan de godsdienstige conflicten en groeiende onverdraagzaamheid elders; moslim fundamentalisme, het conflict tussen Israël en Palestina, de dreiging van een onverdraagzaam Iran dat straks misschien over een atoombom beschikt, de conflicten en het terrorisme op tal van plaatsen in naam van godsdienstige overtuigingen. Dat beeld bepaalt de perceptie van godsdiensten, niet de wijze waarop deze zich in Nederland verhouden. Inzet van groeiende onverdraagzaamheid jegens godsdiensten is nu juist om de wereld beter te maken door deze ´verouderde opvattingen´ te bestrijden en de wereld de zaligmakende boodschap te brengen van verlichtingsdenken: dat er slechts een zintuiglijke werkelijkheid is en een rationele verklaring; dat dingen en ontwikkelingen geen zin hebben, maar alleen een oorzaak.
De onverdraagzaamheid heeft naar mijn mening opnieuw waarheid als inzet. Het gaat om geheel verschillende visies op de werkelijkheid.
Als er aanstoot genomen wordt aan de opvattingen van bepaalde geloofsgemeenschappen omtrent de maatschappelijke positie van vrouwen en de afwijzing van evolutie als verklaring voor de oorsprong der dingen, dan gaat het niet om ergernissen maar om opvattingen die men heilloos vindt en uit de samenleving zou willen bannen. Even heilloos – in letterlijke zin – overigens als die geloofsgemeenschappen de opvattingen van de ander vinden, waar men de eigen kinderen maar liever niet aan bloot wil stellen. Dat illustreert een tweede aspect van verdraagzaamheid; het is tweezijdig en wederkerig. Men verdraagt elkaar over en weer.
Als het eenzijdig zou zijn, dan wordt het dulden, maar niet tolereren.
Ik wijs daar op omdat zaken als godsdienstvrijheid en tolerantie in de ogen van steeds meer van onze medeburgers meer gezien worden als het dulden van afwijkende meningen, dan het tolereren over en weer van meningen waar men het niet mee eens is. Het onderstreept dat vragen van tolerantie mede een vraagstuk zijn van publiek gezag. Wie bepaalt uiteindelijk de grens van de tolerantie? Daarmee komen we bij de kern van de betekenis van verdraagzaamheid in de staat. Die verdraagzaamheid is ontstaan vanwege de onderkenning dat het bij vragen van geloof, levensbeschouwing en geweten niet om kwesties van meningsvrijheid gaat, maar om een vraagstuk van gehoorzamen. De vraag of men mensen meer moet gehoorzamen dan God, de eigen levensovertuiging of het geweten. Daarom staat godsdienstvrijheid op zich. Immers, meningen vecht men zonodig in de politieke arena uit. Maar in zaken van godsdienst en die godsdiensten raken gaat het uiteindelijk om een gehoorzamen aan een ander gezag dan dat van de staat. Daarmee weten we, door ervaring wijs geworden, dat het gaat om vragen die als men er lichtvaardig mee omgaat potentieel de samenleving kunnen splijten.
Verdraagzaamheid komt van verdragen; komt van verdrag. Het denkbeeldig verdrag waar de samenleving op berust is daarbij in het geding. Want alleen wanneer we zeker kunnen zijn dat we niet gedwongen worden in zaken die ons geweten of een hogere gehoorzaamheid raken, kunnen we ons onderwerpen aan het soevereine, beslissend gezag van de staat. Daarmee raakt onverdraagzaamheid de vrede tussen de burgers binnen de staat. Daar is het allemaal om begonnen. Verdraagzaamheid is vaak een weinig bevredigende oplossing, maar het is ook bedoeld als een bevredende oplossing.
Misschien wordt het daarmee mijn eerdere stelling duidelijker, dat groeiende onverdraagzaamheid niet te maken heeft met gebrek aan liefde. Het gaat niet om de verdraagzaamheid die Paulus predikt in de brief aan de Romeinen; dat is de verdraagzaamheid binnen het geloof. Grondslag voor verdraagzaamheid is ook niet de naastenliefde, broederschap of solidariteit in de gemeenschap. Dan verkeert het snel in haar tegendeel: onverschilligheid en de houding ‘Jeder muss selig werden nach Seine Fason.’ Dat is geen verdraagzaamheid, maar onverschilligheid en relativisme. Dan zijn de wetgever ook geen beperkingen gesteld als wat ooit onverschillig was, politiek wel relevant wordt. Die ontwikkeling dreigt, want zelfs de idealen en het vooruitgangsgeloof van de verlichting zijn verdwenen. Nu leven we in het postmoderne tijdperk; daarin zijn er geen grote waarheden meer, maar alleen individuele waarheden en relativisme. Maar met een parafrase van Leo XIII kun je zeggen: als alle opvattingen gelijk zijn, dan zijn er geen overtuigingen meer.
Nee, we zijn niet tolerant uit liefde tot de medemens, maar vooral uit vrees voor wat medemensen elkaar aan kunnen doen als ze slaags raken. Het gaat om de vrede in de samenleving. Zoals Thomas Hobbes zei: ”What is life without the state, but brutish, nasty and short.” Dat is wat in het geding is als het verdrag waar die staat op berust in het gedrang komt.
Godsdienstvrijheid is meer dan de vrijheid om het geloof te belijden binnen de regels die voor iedereen gelden. Dan zijn we weer terug bij de Unie van Utrecht: je doet maar, maar we willen het niet zien of horen. Dat dreigt al door te klinken in de houding ‘geloof behoort tot de privésfeer en niet thuis in het publiek domein’. De godsdienstvrijheid die de grondwet bedoelt is juist gelegen in de uitzondering die de wetgever maakt op de regels die voor iedereen gelden, teneinde recht te doen aan geloof, geweten of levensovertuiging en het handelen dat daaruit voortvloeit. Als godsdienstvrijheid niet meer inhoudt dan dat mensen uit geloof mogen doen wat anderen ook zonder geloof al mogen doen, dan is er geen godsdienstvrijheid meer en geen tolerantie. Versta mij wel; ik stel niet dat zulks thans het geval is.
Tegen deze achtergrond is het allerminst een slecht idee als verschillende levensbeschouwingen trachten om te komen tot een intensieve dialoog over de wijze waarop ondanks wezenlijke verschillen in opvatting, hechte samenwerking en onderling vertrouwen mogelijk zijn. De waarde daarvan ligt niet primair in het scheppen van een basis voor een verdraagzamer Nederland, maar het biedt de samenleving een voorbeeld en mogelijke nieuwe inzichten in de wijze waarop met fundamentele verschillen kan worden omgegaan. Want dat zijn we snel aan het verleren.