In mijn optiek kan er alleen sprake zijn van een ‘wij’ als er ook sprake is van een ‘zij’. En dat doet mij denken aan een uitspraak van Rita Verdonk, namelijk deze: “Wij in Nederland geven elkaar een hand”. Tot op heden snap ik niet wie of wat mevrouw Verdonk met ‘wij’ bedoelt. Als ze dé Nederlander bedoelt, dan hoor ik daar ook bij. Ik ben een uit Suriname afkomstige hindoe, geboren met de Nederlandse nationaliteit, maar ook iemand die wordt aangezien voor allochtoon. Als Rita Verdonk de niet-autochtoon bedoelt, dan hoor ik daar eveneens bij. Immers: ik heb een donkere huidskleur en schijnbaar is dat het criterium. Dat drie generaties vóór mij ook met de Nederlandse nationaliteit zijn geboren, omdat Suriname een kolonie van Nederland was, laten we dan even liggen. Ik vóel mij geen allochtoon, maar krijg dat predikaat wél opgedrukt. Hoe zal de Turk of Marokkaan die geen (koloniale) binding heeft met Nederland zich dan voelen, vraag ik me wel eens af.
Daarom vraag ik om een uitdrukkelijke definitie van het begrip ‘wij’. Om een woordensteekspel te voorkomen, denk ik dat ‘wij’ beter vervangen kan worden door ‘ons’. Manuela Kalsky geeft in haar voorwoord zelf – en zeer terecht – aan dat Nederland verstrikt is geraakt in wij/zijtegenstellingen. ‘Nieuwwij.nl’ voor de website of ‘W!J’ voor een project lijken dan niet de beste namen. Nogmaals: ‘wij’ kan alleen bestaan als er ook een ‘zij’ is.
Het boek W!J-land dan. Hans Alma, die het geborgenheidsprincipe en het transcendentieprincipe van Ernest Schachtel benoemt, doet een goede poging om het overstijgende te belichten. Op dat punt kan Nederland iets leren: het Amerikaanse staatsburgerschap en de multiculturele samenleving in Suriname zijn voorbeelden van hoe het anders kan. Het overstijgen van etnische verschillen, daar gaat het wat mij betreft ook om. En dat gaat dus moeilijk in een W!J-land, maar veel beter in een ONS-land. Jean-Jacques Suurmond slaat de spijker op zijn kop en zegt eerlijkheidshalve dat iedereen de instinctieve houding heeft dat de vreemde pas oké is als hij op jezelf lijkt. Halleh Ghorashi noemt dat als ik het goed heb ‘de dikke Nederlandse identiteit’. In Nederland komt die mijns inziens teveel voor. De vreemde die zich niet conformeert aan Nederlandse normen en waarden is niet oké. Ook daar kan alleen maar sprake van zijn in W!J-land, niet in ONS-land. Immers: in dat land zijn er geen vreemden. Suurmond noemt een spoor van een diepere verbinding – die van mystici. Straks kom ik daar op terug. Varamitra doet al een voorzet door te zeggen dat mensen hun ‘ik’ een beetje moeten loslaten om tot een nieuw wij te komen.
Doekle Terpstra en Anneke Smelik verschillen van mening over de jeugd. De een vindt de jeugd oppervlakkig. De ander vindt dat de jongeren van vandaag geen solisten zijn; de wereld is hun buurt geworden, terwijl ze in de praktijk hun feitelijke buurman niet meer kennen. Willem Schinkel houdt een pleidooi voor de mystieke kant van de (christelijke) religie. Bart Brandsma merkt op dat de mens een conflictzoekende natuur heeft en vraagt zich, net als ik, af wat hij moet aanvangen met het ‘zij’ dat nu eenmaal bij het creëren van elk ‘wij’ achterblijft. ‘Nieuw wij’ is in ons toekomstig Nederland geen eenheid. Iets om over na te denken. Manuela Kalsky haalt Connie Palmen aan: geen verschil kunnen maken leidt tot onverschilligheid.
Er bestaan dus onuitwisbare verschillen. Met dat gegeven als vertrekpunt zoeken we naar transcendentie. Hoe doe je dat? Ik denk dat het uiterst essentieel is goed na te denken over een eigen identiteit en die vervolgens te vormen. Het is bekend dat mensen die emigreren meer vastklampen aan de principes, normen en waarden van het thuisland. En dat mag je een mens nimmer ontnemen. De angst voor assimilatie maakt dat de mens rare sprongen maakt. Je eigen identiteit vaststellen aan de hand van je eigen culturele en religieuze normen en waarden in een andere maatschappij, is een voorwaarde om vervolgens die identiteit los te laten. Hoe paradoxaal dit ook moge klinken.
Het non-dualisme van hindoes reikt mooie handvatten aan. De hoogste filosofie, de advaita Vedanta, is in het hindoeïsme bijna tot op het bot uitgewerkt. Daarin bestaat slechts een functioneel ego. Een ego’tje om in deze maatschappij, die bol staat van de verschillen, te kunnen (over)leven. Maar de kunst is om het grofstoffelijke niveau te overstijgen en vanuit de eenheid te denken en te opereren.
De mens blijft zoeken naar zijn identiteit. Ik denk dat religies hard aan de slag moeten om antwoorden te geven op vragen van die zoekenden. Waarom is er tot nu geen zinnig debat, of liever gezegd dialoog gevoerd over de misverstanden over de islam? De een beweert dat de rol van de vrouw een zeer ondergeschikte is, terwijl moslims aanhalen dat Mohammed juist vrouwen een betere positie heeft gegeven. Honderdduizenden euro’s zijn besteed en zullen besteed worden aan interreligieuze projecten, maar nog nooit is remigratie onder moslims zo hoog geweest als nu. Opmerkelijk, nietwaar?

Ik denk dat als ieder individu in Nederland op zoek gaat naar zijn eigen identiteit, die vormgeeft op basis van een interne moraal in plaats van een opgelegde, de eerste stap kan worden gezet naar ONS-land. En daar spelen de mystici uit alle religies een belangrijke rol in. Ga de discussie aan met soefi’s, kabbalisten, non-dualisten en mystici uit andere religies om antwoorden te geven op zingevingsvraagstukken om zo een identiteit te vormen! Is die identiteit gevormd, dan pas kun je zinnige antwoorden vinden op de vraag hoe je nu tot een nieuw ONS kunt komen. Ik heb grote twijfels bij de antwoorden die rabbijnen, pandits, dominees, priesters en imams op dergelijke vragen hebben, omdat de mystieke kant, de eenheidsgedachte, vaak ontbreekt. En als er al sprake van is, dan is het niet authentiek, niet wat de religie er daadwerkelijk mee bedoelt. Of religie in dat kader verbinding betekent, of de regels in acht nemen of herlezen of overdoen of opnieuw kiezen, is dan niet meer van belang.
Om de cirkel rond te maken: op de rand van Nederlandse munten las je vroeger “God zij met ons”. Het Surinaamse volkslied begint als volgt: “God zij met ons Suriname”. Nu de euro al jaren betaalmiddel is, vraag ik me af waar die goeie ouwe tijd is gebleven, toen je, vooral in tijden waarin je ieder dubbeltje moest omdraaien voordat je het uitgaf, “God zij met ons” kon lezen. Moeten we niet juist díe kant weer op? Naar een ONS-land, waar ieder-EEN is?