Waarheid en religie. Het is een gevaarlijke combinatie. Dit is het vertrekpunt van de bundel Tussen waarheid en wijsheid. Het is de inzet van de auteurs bij te dragen aan het bezweren van het geweld dat deze combinatie mogelijk genereert. Naar wat ik gelezen heb, slagen ze daarin vrij goed.
Zowel van theoretische zijde, als vanuit de praktijk wordt getoond hoe het zoeken naar waarheid verzoening en vrede kan bewerken. Cruciaal daarbij is het overwinnen van de behoefte aan zekerheid, die vaak de gestalte is van een grote angst waardoor mensen bezeten worden. Volgens mij is die overwinning nu precies een gelovige levenshouding: de behoefte aan zekerheid laten varen om het kwetsbare bestaan van een mens te kunnen leven. Dat is een bestaan waarin je een waarheid vindt die geen zekerheid is, en een wijsheid ontvangt die verbondenheid schept.
Mag ik aan dit mooie boek enkele beschouwingen over ‘gelovig leven’ toevoegen? Deze kleine bezinning schetst in vijf punten de weg die wegvoert van een of ander ‘Eigen Groot Gelijk’ naar de bronnen van authentieke waarheid die in onze ‘condition humain’ te ontdekken zijn. Het is de weg van het wijs worden. Onze gidsen zullen onder anderen rabbijn Jonathan Sacks en de mysticus Thomas Merton zijn.
Hoe ga je met religie om?
Religie leeft van waarheidsaanspraken. Religie wil een systeem van waarheid bieden en daarmee rust scheppen. De aanhangers van één religie worden niet langer belaagd door de waarheidsambitie van een andere religie, van een ‘concurrerend heilige’.
Het gebeuren met Jezus van Nazareth zet echter de wereld en dit soort aanspraken op zijn kop. Hij, die het gegeven werd slechts uit liefde te leven, zette precies daardoor het evenwicht in zijn samenleving én in het geweten van mensen op losse schroeven. Dat leidde dan weer tot zijn terechtstelling.
Van de terechtstelling verwachtte men dat ze rust zou brengen. Die rust kwam er echter niet. Integendeel: er ontstond een zo mogelijk nog grotere spanning. De verdedigers van het ‘Heilige Gelijk’ hadden Jezus om het leven laten brengen met de bedoeling dat het ‘Eigen Gelijk’ zou zegevieren. Ze vielen in de val van hun grootheidsfantasieën, die veel angst verborgen.
Maar met Jezus is dus een doorbraak geforceerd, een ‘uitbraak’ uit de logica van concurrentie en geweld en de weg getoond naar verzoening van mensen met zichzelf, met elkaar en met God.
Hoe ga je met de religie om? Met die vraag zag ook Jezus zich voortdurend geconfronteerd. Een Indiër die ik enkele jaren geleden ontmoette, legde de vinger op de wonde als hij over Gandhi sprak. Hij stelde: “Gandhi geloofde in de morele kracht van de religie, zijn moordenaar slechts in het identiteitsaspect ervan.” Met andere woorden: voor de moordenaar moest zijn Hindoe-geloof een compensatie bieden voor de eigen onzekerheid. Ook de moord op Jezus is het gevolg van angst en de onmacht die angst te relativeren. De geschiedenis staat bol van moorden ‘om het Eigen Groot Gelijk’.
Bevrijdende transcendentie
Hoe is die behoefte te overwinnen? Hoe het ‘Eigen Groot Gelijk’ te transcenderen? Het kan als we meer oog krijgen voor het verschil. En als we ophouden het anders-zijn van anderen op te willen lossen in een soort van kunstmatige eenheid die altijd slechts een of ander ideologisch doel dient.
Emeritus-Opperrabbijn Jonathan Sacks beklemtoont in zijn boek The Dignity of difference. How to avoid the Clash of Civilisations[i], hoe wat hij noemt ‘de veronderstelling van het universele’ een groeifase is in de menselijke visie op mens en wereld. Hij bedoelt dan met ‘het universele’ de afwezigheid van diversiteit. Dat is het geval in de eerste tien hoofdstukken van de bijbel die zich afspelen in een monocultuur. Maar het verhaal van Babel in het elfde hoofdstuk eindigt met de opdeling van de mensheid in een menigte van talen en culturen. God zegt daarmee zijn verbond met de mensen niet op, maar vanaf dat moment zal God zich gaan richten op één familie en uiteindelijk op één volk. Zij worden drager van het verbond dat voor alle mensen bestemd is. Het zal van hen de bereidheid vragen om het gekende te verlaten (hun huis en geboortegrond, enz.). Ze worden geroepen om het avontuur van de ontmoeting met het anders-zijn samen met God aan te gaan. ‘Transcendentie’ is een noodzaak.
Václav Havel had het goed gezien dat zonder dat soort van ‘transcendentie’ verzoening en vrede niet mogelijk zijn. Hij schrijft in zijn boek The art of the impossible. Politics as Morality in Practice: ”Politici kunnen tijdens internationale bijeenkomsten duizendmaal herhalen dat de nieuwe wereldorde gebaseerd moet zijn op wereldwijd respect voor mensenrechten, maar dat betekent niets zolang dat respect niet afgeleid is van een respect voor het wonder van het Zijn. […] Het moet geworteld zijn in een uitstijgen boven zichzelf. Transcendentie is dan een uitgestoken hand naar mensen om ons heen, naar vreemdelingen, naar de mensengemeenschap, naar alle schepselen, naar de natuur, naar het universum. Transcendentie is dan een diepe en met vreugde ervaren behoefte om in harmonie te zijn zelfs met datgene wat we niet zijn, met wat we niet begrijpen, met wat in tijd en plaats ver van ons verwijderd lijkt, maar waarmee we op geheimzinnige wijze verbonden zijn omdat dit alles samen met onszelf één enkele wereld vormt. Transcendentie is dan het enige echte alternatief voor uitsterven.”
(Václav Havel, The art of the Impossible, cit. Jonathan Sacks p. 66) ]
De god van de bijbel wil mensen er klaarblijkelijk toe brengen om plaats in te ruimen voor het verschil. Sacks: “Soms zul je God tegenkomen in de mens die anders is, die niet is zoals wij.”[ii] Het monotheïsme van de Bijbel betekent wel dat er maar één God is, maar niet dat er slechts één weg naar de ontmoeting met deze God zou zijn. “Integendeel”, zegt Sacks, “het is de opvatting dat de eenheid van God gevonden wordt in de diversiteit van de schepping.”[iii]
De joodse mystieke literatuur is het er volgens Sacks over eens dat de ‘Hemelse Eenheid’ op aarde diversiteit schept! Plato, met zijn idee van een universele orde, kan dan misschien interessant zijn in een functionele benadering van de werkelijkheid die nodig is voor techniek en wetenschap, ze wordt problematisch als het gaat om spiritualiteit en ethiek, om het perspectief dat we met mens en wereld willen ontwikkelen. Er bestaat geen universele taal noch een universele ervaring. Ons voelen en ervaren, ons spreken en communiceren, enz. het speelt zich allemaal af tegen de achtergrond van een particuliere cultuur.
Hetzelfde geldt ook voor de religie. “God is de God van de hele mensheid”, zegt Sacks, “maar tussen Babel en het einde der tijden is geen enkel geloof het geloof van de hele mensheid.”[iv] Geloof is dus particulier. Zoals de liefde dat trouwens ook is: het betreft dit ene (bijzondere) kind waarvan ik de ouder ben, of deze en gene particuliere persoon. Dat maakt liefde ook tot wat het is. Het is niet een soort van ‘algemene affectie voor personen van een bepaald type’, maar ‘een bijzondere gehechtheid aan déze persoon in zijn of haar uniciteit’. De band die we aangaan met deze concrete persoon, en waarbij trouw als een absolute verplichting verschijnt, behoort tot de kern van wat ‘menselijk’ is. Sacks: “Deze wezenlijke onvervangbaarheid van personen maakt onze liefde kwetsbaar, vatbaar voor verlies en verdriet, breekbaar en ontroerend. Dit is wat wetenschap (het zoeken naar het algemene) scheidt van poëzie (de liefde voor het bijzondere). Het is ook wat de God van de filosofen onderscheidt van de God van de Hebreeuwse Bijbel.”[v]
Onze bijzonderheid wordt een venster op de universaliteit. Want zoals een liefhebbende ouder een hekel heeft aan rivaliteit tussen zijn en haar kinderen, zo is het Gods bedoeling dat mensen elkaar niet bestrijden en overheersen. “God, de Auteur van de diversiteit, is zelf een eenmakende aanwezigheid in alle verscheidenheid”, aldus Sacks. [vi]
Poëzie als transcendentie
Poëzie is de liefde voor het bijzondere. Het eert het bijzondere en precies daarom is poëzie in staat relaties te leggen en tot eenheid te brengen. Het is een eenheid die van binnenuit groeit en aangestuurd wordt. Het is niet de kunstmatige eenheid van de overwinning van een of andere macht. Het is de eenheid die gegeven wordt als er ruimte is voor vrijheid.
Thomas Merton stelt dat poëzie beslist niet om de volgende vier zaken gaat: [vii]
Poëzie is iets anders dan de magie van het functionele, die de illusie van de manipulatie koestert. Dat is de illusie van de zakenman of van de politieke propaganda. Voor de dichter is er alleen het leven met zijn onvoorspelbaarheid en zijn avontuur, en met zijn vrijheid. ‘Magische woorden’ zijn functionele woorden die functioneren zonder verankering in de realiteit. Ze zijn er om te manipuleren en om macht uit te oefenen, om te controleren en de situatie in de eigen richting te doen gaan. Oorlogstaal is een voorbeeld van ‘magische taal’. Oorlogstaal verbergt de realiteit van dood en vernietiging en heeft slechts de bedoeling een vooropgezet bewustzijn/mening te creëren.
Ten tweede heeft poëzie evenmin iets met moralisme. De dichter zoekt op een integere wijze iets om de diepere lagen van de realiteit bloot te leggen. De dichter staat niet in dienst van een of andere morele verplichting. Ook in deze zin is poëzie overduidelijk niet-functioneel.
Ten derde vermijdt poëzie elke focus op de dichter zelf. Het gaat niet om de persoon van de dichter, maar om het gedicht en wat erin tot uitdrukking wordt gebracht.
Ten vierde is poëzie ook het tegenovergestelde van een soort van zelfbewustzijn dat ervan uitgaat dat de realiteit een onbegrensde mogelijkheid is waarin de mens een onbeperkt aantal keuzes heeft. Poëzie is het tegenovergestelde van een romantisch ideaal van onbegrensdheid dat uiteindelijk alleen maar leegte verbergt.
Het komt eropaan in de taal, en dus in het schrijven en dichten, naar waarheid en dus naar God te zoeken. Schrijven over het religieuze, zoekt altijd de afstemming op Gods eigen handelen. Tenminste, als het schrijven zelf een geloofsact wil zijn. Het is zoeken naar Gods waarheid. Het veronderstelt daarom een liefdevol willen waarnemen waarbij de egoïstische neiging om de werkelijkheid naar de eigen hand te zetten zoveel mogelijk wordt vermeden. Daarbij trekt de schrijver zich echter niet terug in passiviteit.
Volgens Rowan Williams, Anglicaanse bisschop, theoloog en schrijver, bedoelt Johannes van het Kruis hetzelfde als hij het heeft over ‘de Nacht der Zinnen’. Het betreft het afstand nemen van de neiging tot manipulatie en functionaliteit om te leren ontvangen. In dat proces worden herinneren, begrijpen en willen omgevormd tot geloof, hoop en liefde. De aanvankelijke zelfperceptie loopt stuk op een stenen muur; dat is de nacht van de zinnen en van de Geest. Dan pas wordt het mogelijk radicaal nieuwe wegen in te slaan. Dan wordt het mogelijk dat ook ik een woord van God voor de wereld worden kan…
Daarover gaat het in de poëzie: dat wij nieuwe woorden voor God worden…Poëzie is waarheid die gevonden wordt.
Deze zienswijze heeft ook zo zijn gevolgen voor de theologie en de theologiebeoefening. Rowan Williams schrijft in dat verband over onze behoefte aan theologie dat ze ons oriënteert op waarop we ons moeten afstemmen. Maar als theologie uiteindelijk noch poëzie, noch contemplatie mogelijk maakt, dan is het tijdverlies. “It becomes purely and simply old, safe and useful.” [viii]
Contemplatie als zelfontlediging
Geen waarheid zonder contemplatie. Een van de centrale opdrachten van de contemplatie is de doorgaande zoektocht naar het ware, echte zelf. Dat is niet het aangeklede zelf dat we elke dag presenteren aan onszelf en aan de buitenwereld, maar het pure zelf zoals dat in God bestaat. Het komt eropaan dat ‘aangeklede zelfbeeld’ dat we voor onszelf maken en waar we trouwens telkens weer door ontgoocheld worden, te verlaten. Alleen dan komen we dichter bij de waarheid.
Thomas Merton zegt in dat verband dat je een onbekende moet worden; ‘een persoon die niemand kent’ om de waarheid te kunnen spreken. De onbekendheid van de eigen persoon is een voorwaarde opdat er geen obstructie zou zijn om de realiteit te kennen. Merton was ervan overtuigd dat ‘waarheid’ niet te vinden is in het nastreven van een individuele vervulling van een of andere ambitie of lot, maar in het antwoordend bestaan op elke menselijke invloed die je pad kruist. Er is geen geïsoleerd individu, geen onafhankelijk ik, maar een wijd en universeel web in hetwelk elk mens, in al zijn en haar bijzonderheid/particulariteit, een ware en juiste plaats heeft. Het gaat dan om het relationele netwerk waarin we als personen zijn opgenomen. De hele mensheid is een relationeel web. Dat maakt het ook mogelijk dat de ervaring van een ander ook mijn ervaring kan worden. Van de hindoes leert Merton dat het mogelijk is ‘recreating another’s experience in our self’. Dat is volgens hem ook de essentie van de poëzie. [ix]
Het gaat hierbij om een door en door christelijke levenshouding. Niet alleen omdat het evangelie eveneens zelfontlediging preekt, maar vooral omdat voor de christen het zwijgen van Jezus de basis voor alle waarheid is. Deze arme, die aan het einde van zijn leven geen enkele boodschap meer preekt, geen woord noch idee, maar slechts lijdt, neemt de wereld zoals die is zonder daarbij toe te geven aan het gebruik van enig geweld, zoals dat eigenlijk wel voor de hand zou liggen volgens de wetten van diezelfde wereld. Jezus wordt een man die door niemand gekend is. “A man nobody knows.”
Zichzelf vergeten is niet hetzelfde als geen aandacht besteden aan jezelf. Nee, het is de weg naar reële ontmoeting met de eigen ‘nietsheid’ en een afrekening met de valse en illusoire ‘persoonlijkheid’. Dat masker – ‘persona’ in het Grieks – die in-authentieke persoonlijkheid, is een verraad aan het ware zelf, Gods beeld in mij. Het is ontstaan in een samenzwering met een valse en illusoire samenleving en vervreemdt mij van mijn mogelijkheid om lief te hebben.
De nederigheid van de scepticus
Scepticisme lijkt mij de naam te zijn voor een nederigheid die mij nodig lijkt om waarheid te vinden. Het betreft dan niet een scepticisme als een overtuiging dat er geen waarheid zou zijn. Het betreft dan het scepticisme dat het oordeel over de ultieme waarheid van iets opschort. Dat betekent niet dat je niet zinvol zou kunnen leven. Ook al kan het intellect de werkelijkheid niet (helemaal) vatten, dat wil niet zeggen dat er geen zinvol leven in diezelfde werkelijkheid mogelijk zou zijn. Het gaat om een soort rust midden in de twijfel. Scepticisme kan dan tot een mystieke levenshouding leiden. Zoveel wordt bijvoorbeeld bij Blaise Pascal duidelijk. Pascal plaatst de God van de Christenen tegenover die van de filosofen. Bij deze laatsten vindt hij geen enkele zekerheid. Hij had daarover kunnen blijven treuren. Maar hij maakt de andere keuze: hij waagt de sprong van het geloof waartoe hij zich door God uitgenodigd weet.
Het is wat godsdienstpsycholoog en theoloog Patrick Vandermeersch de ‘authentieke sceptische keuze’ noemt.[x] Hij beschrijft deze als volgt: “Hierbij besef je dat je inderdaad niets zeker weet, maar dat het goddelijke, dat aan alles zin geeft, zowel jouw verwondering, jouw partiële inzicht, als jouw ultieme onwetendheid grondt. […] Je geniet van wat God op je levensweg heeft gestrooid, goed beseffend dat niets het ultieme genot brengt, maar je werpt toch nog een nieuwsgierige blik achter de haag, want ook daar kan nog iets leuks liggen.”
De scepticus heeft dus leren zwijgen over absolute betekenissen en onomstootbare waarheden. Daardoor is de scepticus misschien wel tot zijn ware zelf gekomen: deze wankele condition humain die juist door haar kwetsbaarheid liefde mogelijk maakt. Maar vanuit dat oogpunt is de scepticus dan een storend figuur. Iemand die niet meedoet. De sceptici gaan voor de prioriteit van de relatie, van het beminnen, wat zij tot de kern van hun levenshouding maken. Het betreft een religieuze levenshouding in de zin dat ze de sprong van de overgave wagen. Daarmee affirmeren ze de autonomie van de religie en klagen ze het ideologische misbruik van de religie aan. “Religie is voor hen niet op de eerste plaats iets nuttigs”, schrijft Vandermeersch. “Daarom kan zijn tolerantie door anderen niet gebruikt worden. […] Meer dan anderen wil de scepticus zowel het kennisideaal als het religieuze ideaal zuiver houden. En wanneer hij wars is van de ascese die gepredikt wordt, dan is het omdat die vaak dient om greep op andermans innerlijk te krijgen, en niet de religie maar de macht te dienen.”[xi]
Tot slot
Ik heb u mee mogen voeren in een bezinning over wat het aan geloof voor een mens veronderstelt om authentiek naar waarheid op zoek te gaan. Ik had vanmiddag ook wat anders kunnen doen. Ik had u bijvoorbeeld kunnen vertellen over de negentiende eeuw en over Döllinger en andere liberaal-katholieken en hun protest tegen de ‘syllabus errorum’. Ik had u dan kunnen schetsen hoe ze het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid als een regelrechte ramp voor het zoeken naar waarheid in de theologie ervoeren. Ik had u kunnen vertellen over de excommunicatie van hun ‘oud-katholieke beweging’ die opkwam voor een open dialoog tussen kerk en wereld. Ik heb dat niet gedaan omdat ik u een meer persoonlijk getuigenis wilde geven. Ik hoop echter dat ik met mijn getuigenis deze moedige katholieken, op wiens schouders ik mag staan, bij u heb vertegenwoordigd.
Ik had u ook kunnen vertellen over de publicatie van de Wereldraad over ‘moral discernment’[xii] en de reflectie die de afdeling ‘Faith and Order’ in dat kader probeert te organiseren in onze dagen. Het gaat er daarbij om dat de niet-theologische motieven die meestal de echte oorzaken van conflicten en tegenstellingen zijn, binnen kerken en tussen kerken bespreekbaar worden. Het gaat erom dat kerkmensen en gelovigen op alle niveaus de wijsheid zou gegeven worden die hoort bij de kleinen die Jezus in het midden van de kring zet als hij wil duidelijk maken waar de weg naar het Koninkrijk begint. Om het met het evangelie van het feest van Allerheiligen te zeggen: het gaat erom ‘arm van geest’ te worden (Mt. 5, 3). Of zoals Augustinus dat evangelievers vertaalt: “niet langer behept met een opgeblazen geest’ (Domine in Monte I, 3) Het project van ‘Faith and Order’ is wezenlijk een mystagogisch project voor kerkleiders.
Maar hoe kan ik beter besluiten dan met dit gedicht van Willem Barnard. Hij schreef het onder zijn pseudoniem ‘Guillaume van der Graft’. Dat pseudoniem had hij aangenomen om ook zaken te kunnen zeggen die destijds door zijn kerk niet van een predikant geaccepteerd werden. Als je naar waarheid wil zoeken, moet je soms onderduiken!
Vragenderwijs
Ik vroeg het aan de vogels
de vogels waren niet thuis
ik vroeg het aan de bomen
hooghartige bomen
ik vroeg het aan het water
waarom zeggen ze niets
het water gaf geen antwoord
als zelfs het water geen antwoord geeft
hoewel het zoveel tongen heeft
wat is er dan
wat is er dan
er is alleen een visserman
die draagt het water
onder zijn voeten
die draagt een boom
op zijn rug
die draagt op zijn hoofd een vogel. [xiii]
Voetnoten
[i] Jonathan Sacks The Dignity of Difference. How to avoid the clash of civilizations. London/New Yrok, 2003. In vertaling: Leven met verschil. Menswaardige verscheidenheid in een tijd van botsende culturen. Zoetermeer/Kapellen, 2005, 276 pp.
[ii] Sacks a.w. p. 76.
[iii] ibidem
[iv] Sacks a.w. p. 78.
[v] Sacks a.w. p. 79.
[vi] Sacks a.w. p. 80.
[vii] Zie Rowan Williams A silent action. Engagements with Thomas Merton. London, 2013, p. 41 vv.
[viii] Rowan Williams a.w. p. 50.
[ix] Rowan Williams a.w. p. 18.
[x] Patrick Vandermeersch Scepticisme als vorm van geloof. Beschouwingen van een godsdienstpsycholoog. (Geestelijke Volksgezondheid – tweede serie – 88). Tilburg, Katholieke Stichting voor Geestelijke Volksgezondheid, 2016, p. 162.
[xi] Vandermeersch a.w. p. 163-164.
[xii] Moral discernment in the churches. A Study Document. (Faith and Order Paper 215). Genève, Wereldraad van Kerken, 2013, 58 pp.
[xiii] Guillaume van der Graft Mythologisch, De Prom, 1997, p. 167.