De afgelopen dagen behoren tot de meest intense dagen uit mijn leven. In heel korte tijd zag ik genormaliseerd worden wat ik onwaarschijnlijk had geacht. Ik doel op het Tweede Kamerdebat van de afgelopen twee dagen waarin heren en dames politici van de regerende partijen naar aanleiding van de botsingen tussen Joodse supporters van Maccabi Tel Aviv en Amsterdammers met een niet-westerse achtergrond hebben besloten tot het spreken over een integratieproblematiek. Er wordt gepleit voor wet- en regelgeving waarin vrijheden en verworvenheden van moslims worden beperkt en teruggedrongen.
Er wordt opgeroepen om weekendscholen waar de talen en culturen van de moederlanden wordt onderwezen te sluiten. Er wordt opgeroepen tot het intrekken van de Nederlandse nationaliteit. Er wordt gedreigd met deportatie.
“Hoe leggen we dit onze kinderen uit?” Dat was de bovenliggende vraag afgelopen zondag toen ik in een kamertje van een weekendschool samenkwam om met andere ouders te praten over geweldplegingen in Amsterdam en de daarop volgende beeldvorming. Als moslim in Nederland ben je banger voor beeldvorming dan voor geweld. Geweld kan je zien aankomen, geweld kan je verrassen, maar je weet wat je hebt aan geweld. Beeldvorming verstikt. Negatieve beeldvorming is een vorm van sociale dood.
Op zondag brengen we onze kinderen naar deze Marokkaanse zondagsschool waar ze Arabisch leren, het Marokkaanse aanverwante dialect spreken en onderricht krijgen in Koran, dat alles begeleid met muziek en spel. Ook wanneer de kinderen vals zingen wordt dit met de mantel der liefde bedekt. Men heeft lijfstraffen tot groot chagrijn van sommige ouders uitgebannen. De weekendschool is er om de ouders een warm gevoel over zichzelf te geven, we weten dat.
Een school met een groot hart. Als ik hoor dat deze school problematisch is dan vraag ik me af wat er problematisch is aan zingende kinderen. Dat ze vals zingen?
De oorsprong van de weekendschool is te danken aan een succesvolle emancipatie van migrantenkinderen.
Deze weekendschool is ontstaan als tegenwicht tegen de polarisatie. Een lokaal initiatief in de wijk opgericht door pedagogen en onderwijskundigen, gedreven door idealisme en optimisme.
We brengen onze kinderen naar deze school omdat we onze kinderen weerbaar willen maken.
In die zin is er sprake van historische reparatie. Wiedergutmachung. Ik geef jou wat ik tekort kwam.
Lange tijd waren we vooral bezig om onszelf veilig te stellen. Als antwoord tegen het beklemmende isolement, het buitengesloten zijn.
De negativiteit probeerden we te verbannen door hard te werken, zelfbeheersing aan de dag te leggen wanneer het weer hard tegen hard ging, en weg te draaien van ingewikkelde discussies rond etniciteit en religie. Op vakantie in Marokko kwamen we op adem want daar lijken alle Marokkanen op elkaar en valt er dus niets te etnisch fouilleren.
Het wantrouwen jegens de media groeide ondertussen ook, er is de overtuiging dat de media, ondanks de goede bedoelingen, te vaak valt in de kuil van vooroordelen. Men voelt zich niet gezien, men voelt zich niet begrepen, men voelt zich niet gehoord.
Het begrip ‘huis,” of ‘Thuis,” heeft nooit wortel in ons kunnen schieten. Dat moeten we wel onderkennen. Niemand die al zeggen: ik voel me thuis. Daarom zijn die vragen als voel je je Nederlander of Marokkaan zo nutteloos en leeg; we zijn niet eens toegekomen aan het beantwoorden of we iets “thuis,” kunnen noemen. Het hele begrip ontglipt ons gewoon. Het bestaat niet in ons. Het heeft er geen plek.
We waren ergens anders geboren, in een ander huis, we hadden het huis van onze vader verlaten, en we waren gaan wonen in het huis van de vreemdeling; onze huizen waren klein en benauwd, het eerste huis dat ik bewoonde trok krom van vocht en schimmel, ik zat op een tapijt dat zo oud was dat wanneer je aan de randen ervan trok het als karton in je vingers brak. Het zoeken naar een huis was sowieso een strijd want je moet er jaren voor wachten voordat je aan de beurt bent. Het opgroeien in een huis dat niet meer geschikt is voor bewoning zorgt voor stress, gezondheidsklachten en verminderde moraal.
Het geestelijke huis werd voor mijn generatie belangrijker dan het fysieke huis, bij gebrek aan renovatieprojecten. Dat geestelijke huis bestond uit een verlangen naar een permanent onderkomen, een bunker, die je beschermde tegen de vernietigende buitenwereld.
Dus hoe meer ik over huis denk hoe minder betekenis het voor me heeft, al heb ik meer dan tien huizen bewoond.
Die buitenwereld drong bij ons naar binnen, zonder kloppen; stond bij ons op de stoep, en gooide stenen door de ruit. We mochten niet denken dat de bunker ons ging beschermen.
Wilders werd veroordeeld voor zijn “minder, minder, minder Marokkanen” uitspraak, maar hij lijkt die veroordeling met trots te dragen. Het deert hem niet, het deert zijn partij niet. We gingen door.
Na de terroristische aanslagen van 7 oktober vreesde ik voor grootschalige escalatie in Gaza; ik voorzag een grote, brede, intense oorlog waarin een hele bevolking zou worden gestraft om daarna de overgebleven ruimte tot no-go-area te verklaren. Uit het diepste van mijn hart hoopte ik dat mijn vrees niet bewaarheid zou worden. Tevergeefs. Keiharde realiteitszin en soms wat simplistisch wensdenken strijden in mij om voorrang; ze wonen samen en vechten elkaar de tent uit.
We zijn inmiddels bijna vijftigduizend doden verder, er is nog geen gijzelaar vrijgelaten; het einde van de oorlog is niet in zicht en wie de vredesvlag zwaait maakt een wat naïeve indruk.
En toen de relschoppers uit Tel Aviv naar de stad kwamen, en we gingen waarschuwen dat er ellende van kwam, maakten we ook een naïeve indruk.
Ik vul een vaas met water, stop er wat bloemen in. Een paar dagen later is het water opgedroogd en zijn de bloemen droog geworden. Ik kijk naar de bloemen en zie de bloemen zoals ze zijn. Aan hun lot overgelaten.
In het klaslokaal waar ik met de andere ouders zit, gieren de emoties door de kamer, we zijn deze zondagochtend met demonen in ons hoofd wakker geworden.
Een moeder zegt dat dit wat haar betrof een nieuwe 9/11 is, waarmee ze bedoelde dat de zij en vele anderen met haar onder het vergrootglas gelegd zouden gaan worden. Een kinderarts bijt van zich af en zegt strijdlustig dat ze het niet meer pikt. Ze is klaar voor de strijd. Wij knikken; we zijn ook klaar voor de strijd. We zijn klaar voor de strijd omdat we klaar zijn met de strijd. Elk ontboezeming die we doen gaat terug naar onze voorouders, de eerste generatie die naar dit land kwam, zich sterk hield. We kijken met trots op hun terug. Via dat verhaal komen we uit op ons eigen leven, dat gemeten aan wat onze voorouders hebben gepresteerd alleen maar in hun schaduw kan staan. En toch zijn we trots want we brengen onze kinderen naar de weekendschool. Het moet over onze kinderen gaan. We praten over onze kinderen en we praten over ze alsof zij ons huis zijn. Wij wonen in hen. Zij zullen ons op een dag verlaten. Maar zolang wij onze kinderen onder een dak weten, hebben we een huis. Kunnen we onze kinderen wel beschermen tegen de buitenwereld?
Tijdens het gesprek kom ik erachter dat veel Marokkaanse kinderen naar het Jeugdjournaal kijken. Alleen mijn dochters kijken niet naar het jeugdjournaal. Wat ik begrijp is dat het jeugdjournaal een goede graadmeter is voor de spanningen in de samenlevingen. Als moslims in het Jeugdjournaal worden besproken dan moeten de ouders aan de slag. Een ouder vertelt dat ze haar kind gaat voorbereiden op school, haar gaat vertellen hoe ze zich kan verdedigen tegen de ingewikkelde vragen; maar eerst even afwachten wat het jeugdjournaal te vertellen heeft.
Ik geneer me dat ik mijn kinderen niet elke dag voor het Jeugdjournaal zet. Ik ben hier echt aan het verzaken. Ik kijk naar de andere ouders, strijders.
Ik was als kind dol op het Jeugdjournaal, ik mistte geen enkele aflevering. Ik kan me niet herinneren dat het over moslims ging. Of, misschien, toch wel, met de boekverbranding van de Duivelsverzen van Salman Rushdie, maar toen was ik denk ik al te oud voor het jeugdjournaal. Ik was verliefd op de presentator, Marga van Praag.
Ik sta buiten en loop naar huis; de bladeren liggen duimen dik op het gras, ik trap tegen het herfsttapijt. Er is dat gedicht van Rilke, een platgetreden gedicht. Als student maakte het gedicht diepe indruk op me; ik heb me gewaagd van het gedicht, puur uit genoegen de woorden over te zetten naar het Nederlands.
Er zijn talloze vertalingen van dit gedicht, de meesten ervan naar mijn zin wat te zwaar; ze hangen Teutoons uit het lid, waar ik eerder wens wat Mediterrane troost. Waarom? Omdat ik denk dat Rilke hier als een Zuiderling naar de herfst kijkt, niet als Noorderling. Er is ook iets feestelijks in deze zinnen, iets van opgewektheid meen ik te voelen.
Daarom kies ik voor de vertaling van Arie Sonneveld, daar hoor ik de zwoele onderstroom van het seizoen in. De zomer wordt gevolgd door de herfst, waar de zomer een tijdloos karakter heeft, bruist en beweegt de herfst – en het is die grillige dynamiek die het zijn intensiteit geeft.
Lang heb ik gedacht dat het gedicht een elegisch karakter had, dus ging over wat we nagelaten hebben te doen, en het terugkijken kan niet anders dan uitdrukking zijn van verlies. De daarmee optrekkende weemoed, daar ging de jongeling die ik toen was goed op, want je wilt voelen dat de tijd in je botten kruipt. Nu wens ik dat het gevoel uit de botten vliegt.
En ik kijk met frisse ogen naar het gedicht. We noemen thuis die plek waar onze kinderen veilig zijn. Dus is het niet ‘ik’ die een huis zoekt, maar mijn beschermingsdrang dat zich een huis maakt. Daarom raakte de aanval op de weekendscholen me zo hard, het was een aanval op onze kinderen. Wat wij hun bieden is een veilig plek om zichzelf te worden. Dat laten we ons niet afpakken. We praten met elkaar terwijl de kinderen leren, onze zondag kan niet mooier zijn.
Rilke aanvaardt de herfst. Als seizoen van overvloed. Wijn. Heerlijk. Lezen. Prachtig. Lange brieven schrijven. Doen! Wandelen. Doe ik al, maar dan hardlopend. Lang alleen blijven. Dat is een heel aanlokkelijke gedachte wanneer de kinderen erg druk zijn, alleen blijven. Ook dat heen en weer gaan in de lanen spreekt me zeer aan. In beweging blijven, ongrijpbaar is vooral ongrijpbaar zijn voor de demonen die op de loer liggen. Rilke roept hier op om alle levenskrachten die ons hebben te mobiliseren om te ontsnappen aan de verstikkende wurggreep van het isolement.
Maar dan die ene zin: Wie nu geen huis heeft, bouwt geen woning meer.
Die raakt me.
Mijn ouders werden geboren in een lemen hut meer gelijkend op een stal dan een huis.
Ik heb in huizen gewoond die ik geen huis kon noemen. Mijn kinderen zijn nog te jong om thuisloosheid te begrijpen. Maar die thuisloosheid die Rilke ook oproept, dat is de thuisloosheid van de literatuur zelf; buiten het huis om gaan we lopen, wandelen, draven. Je hoeft geen huis te bouwen. Het is er al. Deze zinnen. Deze woorden zijn het huis.
Wie is die heer dan? God? Of is het de tijd. In het origineel staat er een komma. Maar bedoelt hij hier: Heer het is tijd; de tijd als onzijdige vaderfiguur die zich over ons strekt als hemelspansel.
Een dag in de herfst
Heer, het is tijd. De zomer kon niet fraaier.
Vlij nu uw schaduw over onze zonnewijzers,
en laat uw winden over alle velden waaien.
Beveel de laatste vruchten mooi te zwellen;
gun ze een paar zwoele, zuidelijke dagen,
dwing hen tot rijping en – ten slotte – jaag
de laatste zoetheid in de zware wijnen.
Wie nu geen huis heeft, bouwt geen woning meer.
Wie nu alleen is, zal het heel lang blijven,
zal waken, lezen, lange brieven schrijven,
zal wandelen in de lanen heen en weer,
terwijl de wind de bladeren voort zal drijven.
Tegen het middaguur haal ik mijn kinderen weer op van de zondagschool. De zondag was vroeger voor mij de dag van Verveling. Alles stond stil. We konden nergens heen. Ik keek naar buiten en zag de duiven vliegen. Zo verstreek de tijd. Nu haal ik mijn kinderen op, ze rennen door de herfstbladeren en tillen het huis van de tijd op.
Aangrijpend, laat alle ouders dit lezen. Doe iets tegen deze regering. Pieter Omzigt laat deze regering vallen, zoals Jezus de handelaren uit de tempel sloeg, laat ze vallen als een baksteen.
Dag Abdelkader. Een indrukwekkend verhaal; doet mij denken aan mijn zondagsschool tijd als kind en later als leider. Van toentertijd goed gereformeerde oorsprong, deed ik dat wij jij en jouw kinderen nu doen, alleen een andere interpretatie van de wens een goed mens te worden op basis van een zg heilig schrift. Zijn dan tijden veranderd ? Ja en nee. De samenleving is veranderd, kleurrijker en dus spannender op alle fronten. Maar de zoektocht blijft hetzelfde in zijn uniek zijn.