Het zat er natuurlijk aan te komen: het wegvallen van de grenzen, het verdwijnen van de nationale munt, de verdringing op de arbeidsmarkt, langzamerhand verbleekt de euforie van de verregaande internationalisering. Met het wegvallen van de grenzen lijkt onze identiteit weggestroomd. Het ontbreekt ons nu aan een samenbindend verhaal. De vreugde van de internationalisering heeft plaats gemaakt voor angst. Dus wordt er gezocht naar een nieuwe identiteit. Terug naar Nederlandse normen en waarden. Terug naar de veiligheid van de grenzen. Terug naar de touwtjes uit de brievenbus.
Lange tijd zorgde de globalisering ervoor dat onze wereld inzichtelijk leek en in zijn geheel begrepen kon worden. Een prima alternatief voor de benauwde identiteit die ons zo beperkte. De stortvloed van dagelijks wereldnieuws deed ons geloven dat we in een global village waren komen wonen, waarin we allemaal elkaars buren waren geworden. We dachten de wereld als een kleine, afzienbare en vertrouwde samenleving. Dat klopte natuurlijk niet. Zodra je werkelijk gaat reizen ontdek je de uitgestrektheid van een land en ontvouwt een cultuur zich in al zijn diversiteit. De wereld is geen dorp en wordt dat ook niet.
Natuurlijk zijn er grote overeenkomsten in de verschillende culturen. Overal kunnen we een mensenleven kort samenvatten: iedereen streeft naar liefde, zin, geluk, een lang leven en enige mate van welvaart. Maar de wegen ernaartoe tonen een oneindige veelheid aan mogelijkheden. Reizend in Spanje – de taal redelijk machtig – is een deel van het leven overeenkomstig het leven dat ik in Nederland leid: ik trek geld uit de muur, ik eet tapas als in Amsterdam en het hotel heeft een herkenbare internationale standaard. Maar daaronder onttrekt een groot gedeelte van die cultuur zich aan mijn waarneming. En ook aan die van de Spanjaarden zelf waarschijnlijk, waar deze is gevormd door oude tradities, tientallen jaren dictatuur en een nog jonge democratie. Ik ben geen deel van die geschiedenis, hij zit ook niet in mijn lijf. Maar hij is er wel. En ik zal hem niet kennen. Dat is geen probleem. De wereld is niet zo inzichtelijk als deze zich voordoet. Ik ben begrensd in mijn waarneming in ruimte en tijd. Dat wat zich als vreemd voordoet zal in hoge mate vreemd blijven. En het is juist die vreemdheid die mijn vrijheid garandeert.
Ik kom hier op het punt dat ik wil maken: Onze vrijheid wordt niet gevormd door het bij meerderheid vaststellen van de ‘nationale normaal’, maar bij het ruimte laten en accepteren van elkaars vreemdheid. Die vreemdheid openbaart zich noodgedwongen langs de grenzen van culturen, maar is evenzeer onderdeel van een cultuur zelf. Ik snap veel van mijn medelanders niet: Carnaval is voor mij een merkwaardig feest, dancefeesten lijken me een gruwel en Marco Borsato hoeft voor mij niet te zingen. Allemaal geen punt. We verschillen gelukkig. De tijd dat ik me een paradijs voorstelde bij een volkomen gereformeerde wereld ligt ver achter mij. Ook dat ervaar ik als een groot tegoed.
In plaats van over elkaar heen te struikelen in een roep om normaal te doen, zouden politici het lef moeten hebben op te roepen om de vreemdheid te accepteren. Maar dat scoort momenteel niet. We zijn vreemden voor elkaar. Dat is niet erg. Het hoort bij ons mens zijn. We kunnen prima samenleven. Onze gebruiken en gewoonten schuren soms, het bestaan van verschillende culturen naast elkaar is niet per definitie een opeenstapeling van geluk. We hoeven niet makkelijk te denken over onze verschillen, noch een klef multiculturalisme te omarmen. Maar we kunnen het er mee doen. De aanvaarding van elkaars vreemdelingschap waarborgt het meest ons recht om een vrij individu te zijn. Het schept ruimte. Ik ben een ander. We kennen elkaar niet. We zijn niet normaal. Dat moeten we maar zo houden. Het levert ons een vrijheid op die ons beschermt tegen elke totalitaire verleiding. Van rechts én van links.
Wie is dat wel, normaal?
Ken je die oude poster nog? Met een spiegend vlak en daarbij de tekst:
“Ooit een normaal mens gezien?…. En…. beviel het?”
Ik snap dat mensen anderen vragen om normaal te doen, als ze willen slapen, maar voor vooruitgang hebben we normverleggers nodig. Hoeveel mensen zijn er beroemd geworden door normaal te doen? Hoe had de wereld uitgezien als Jezus, Mohammed, Newton, Einstein, Gandhi, Heisenberg, Kant, Edison, DaVinci, Aristoteles, Willem van Oranje de geuzen, Luther, Calvijn, als al die mensen liever normaal waren geweest? Politici willen zelf toch ook met kop en schouders boven anderen uitsteken? Zou het misschien daarom zijn dat ze ons vragen om normaal te doen? Laten we hopen dat er iemand gekozen wordt, die uit zichzelf al genoeg opvalt. Dan mogen we zelf misschien ook wat betekenen. Laat ons dat in ieder geval proberen.
Politici benoemen tegenwoordige de ideale burger of stellen een profiel op van de normale burger en willen eraan werken dat iedereen in het land zo veel mogelijk aan hun schets voldoet. Ik herinner me tijden waarin verkiezingen er over gingen wat het ideale profiel van de nieuwe leiders moest zijn, en dat het de burger was die dat opstelde. Eigenlijk vond ik dat logischer, maar ik moet toegeven dat het een geniale vinding is om de bevolking op deze manier wijs te maken waar het aan ligt dat de politiek niet meer over hun belangen lijkt te gaan. We hebben gewoon niet meer het juiste volk daarvoor: geniale vondst!
Ondanks dat we allemaal heel goed beseffen waaraan het schort in deze wereld zijn we blijkbaar nog steeds niet in staat zelfreflectie toe te passen. Het ligt namelijk nooit aan onszelf maar altijd aan de ander of aan het systeem.
Is dat normaal?