Deze cynische constatering roept de vraag op of de groei in zorguitgaven in de toekomst draagbaar zal zijn. Op grond van simpele economische en demografische gegevens luidt het antwoord: nee. Daarmee wordt de andere vraag naar lotsverbondenheid actueel. Zijn we in staat om elkaars fatale levensomstandigheden te dragen? Reikt zorg verder dan de bekommernis om het eigen welzijn? Kunnen we zorg dragen met voorbijgaan aan private of collectieve bekostigingsmodellen? Dergelijke vragen vormen een motief tot een lopend solidariteitsonderzoek aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarbij zijn we met name geïnteresseerd in de vraag of religie – de charitatieve zorgaanbieder van oudsher – in Europa bijdraagt tot solidariteit. Dat is bepaald geen nostalgische vraag. Als de bekostiging van zorg tot probleem wordt luidt de vraag of de samenleving kan voorzien in hetgeen de overheid niet meer garanderen kan. Zijn de onderlinge affectieve banden tussen familie en vrienden zo sterk dat men zorg voor elkaar wil dragen? Kan het maatschappelijk middenveld voorzien in passend vrijwilligerswerk en hulpbetoon? En hoe zit het eigenlijk met de steun voor collectieve voorzieningen?

Een eerste resultaat van ons onderzoek is niet opmerkelijk: religie boet als maatschappelijke verschijning aan betekenis in. Maar niet zo snel of ingrijpend als secularisatiedenkers doen geloven. Het christendom blijft vooralsnog een dominante religie die echter in diverse Europese landen grote verschillen in patronen van geloven en kerkelijk toebehoren laat zien. Voor zover religie betekenis heeft vertegenwoordigt ze vaak ook een sociale kracht. Voor een belangrijk deel is die kracht conserverend: ‘family values’ en steun voor de nabije groep staan centraal. Verder blijkt onmiskenbaar dat in het Europese maatschappelijk middenveld kerkelijke participatie een voorspeller is van vrijwilligerswerk. Ook voor Nederland geldt dat kerkelijke netwerken een voor de hand liggende bijdrage vormen tot vrijwilligerswerk; helpen staat echter los van die netwerken en spiritualiteit lijkt daarbij een intrinsiek motief tot hulp te bieden. Het verband van religie en solidariteit op nationaal niveau heeft een ander karakter. Zo blijkt bijvoorbeeld vrij eenduidig dat de steun voor inkomensherverdeling – zo broodnodig voor collectieve zorgarrangementen – minder steun vindt naarmate men zich bekent tot een christelijke (en vooral katholieke) denominatie. Terwijl vele Europese landen dus eigen arrangementen kennen van kerk en staat, respectievelijk religie en zorg, biedt het supranationale karakter van religie op verschillend niveau ook verschillende motieven tot solidariteit. Dat sluit uiteraard tal van andere motieven niet uit, zoals bijvoorbeeld het positieve effect van opleidingsniveau op vrijwilligerswerk.

Het rupsje zijn wij op den duur allemaal. Zolang we dooreten gaat het goed, maar vroeg of laat raken we behoeftig en mogelijk zelfs hulpeloos. De vraag naar solidariteit is daarmee niet alleen academisch van aard, maar is er vooral een van ‘existentiële politiek’. Formuleren we ziekte en gebrek in termen van behoeften en de zorg in termen van rechten? Of begrijpen we ziekte en gebrek in ieder geval ook in termen van lot en tragiek en zorg in termen van overtuigingen en waarden? Dat vocabulaire is nu eenmaal niet onverschillig: het bepaalt hoe we zorg begrijpen, waarderen en communiceren.

U kunt gratis verder lezen

Klik deze melding weg via het kruisje. Maar goede artikelen schrijven kost geld. Steun daarom onze schrijvers en word al vanaf € 5 per maand Vriend/in van Nieuw Wij.

Ik lees eerst het artikel verder.

Hans Schilderman

Hoogleraar Empirische en praktische religiewetenschap, stagecoördinator

Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.