In de tuin verschijnen de wandelaars. Het meeuwenjong is ook terug. Fluitend drentelt het heen en weer als een verwend kind dat snoepjes krijgt wanneer het maar lang genoeg zeurt. Dik strekt zijn vleugels en balanceert uitdagend op één poot. Komediant. Alsof aandacht trekken extra lekkers brengt. De ouders laten zich niet zien, maar misschien houden ze hem vanaf de dakrand in de gaten.
Naast me beweegt het lakentje. Heel voorzichtig.
‘Hoi, ben je er nog? Het is zo stilletjes.’
‘Ja hoor. Ik dacht dat je sliep.’
‘Omdat ik met mijn ogen dicht lig, zeker? Slapen wil ik nog niet, dat doe ik vannacht. Doe het gordijn maar open. Ik heb nog steeds gebrek aan frisse lucht. En die droge keel, hoe kom ik daarvan af?’
‘Ik heb thee met honing voor je.’
‘Doe je die voor me in een flesje dan?’
Dik slentert door de tuin. Verveeld pikt hij in een madeliefje. Zijn akelige gesnerp verkreukelt onze gesprekjes. Althans voor mij. Jij hoort het niet. Jij hoort alleen mijn woorden, zolang ik ze maar duidelijk uitspreek. Plotseling staat Dik stil. Eigenwijs kijkt hij om zich heen terwijl hij op- en neergaande bewegingen maakt. Dan gaat zijn blik naar beneden. Hij lijkt zich nog altijd te verbazen over zijn grote, grijze, platte voeten. Een voor een tilt hij ze op zonder een stap te zetten. Dan trekt hij een plukje gras van tussen de tegels en gooit het in de lucht. Met zijn snavel rommelt hij in het rulle zand. Voor andere dingen heeft hij geen aandacht. Niet voor de duiven die vlak bij hem zitten te koeren. Niet voor het plastic zakje dat het keurige grasveld ontsiert. Niet voor de hommels die nog altijd rond de lavendel zweven alsof er niets aan de hand is. En dat is ook zo. Het einde van het leven hoort bij de natuur. Toch heb ik lang gedacht dat de dood iets engs en onoverkomelijks was voor wie achterblijft.
Verderop in de tuin heeft iemand de stoelen eindelijk rechtop gezet. Op het balkon aan de overkant zit iemand met het gezicht naar de muur. Zou te veel schoonheid pijn doen aan haar ogen? Of maken licht en donker ook voor haar geen verschil? Ze heeft een sigaret in haar hand en blaast rook uit tegen de rode stenen.
Ik meng de honing door de thee en roer de warmte weg. Ondertussen denk ik aan de Bloemenman. De ontmoeting van gisteren was zo ontwapenend dat ik besloot om vanmorgen terug te gaan. Tot zijn verrassing vroeg ik of ik mocht helpen met onkruid wieden. Dat was natuurlijk nergens voor nodig, maar toen ik aangaf dat gewoon prettig te vinden, stemde hij in. Tijdens de rondleiding had hij al begrepen dat ik een en ander over plantjes wist. Zijn vertrouwen steeg nog meer toen hij mij het kappertje zag hanteren.
Daar zat ik tussen de bedden pas gezaaide bloemen. Alleen. Het ruisen van de populieren als enige geluid. Op de kleine plantjes glinsterden dauw en een enkele luis. Met uiterste zorgvuldigheid trok ik de vuulte, het onkruid, weg rondom die schoonheid in wording. De Bloemenman bemoeide zich niet met me. Hij was bietjes aan het koken voor zijn broer en vriend die in het verbouwde geitenkot aan het biljarten waren.
Dik roept me terug. Hij probeert steeds harder te fluiten. Zijn snavel staat wijd open. Ik zie de roze binnenkant. Hoewel hij steeds driftiger op en neer beweegt, blijft hij op dezelfde plek staan. Het afgelopen half uur is hij niet meer dan tien centimeter opgeschoven. Pas wanneer er een dame met een scootmobiel aankomt, zet hij verongelijkt een stap opzij. Als hij ervan overtuigd is dat het vreemde apparaat niets kwaads in de zin heeft, ploft hij neer, zijn ronde buik behaaglijk op de warme tegels. De mevrouw parkeert tussen de hortensia’s en de lavendel, op een plekje tussen zon en schaduw.
Je drinkt honingthee en zoekt je zakdoek. ‘Altijd dat gezoek,’ mopper je. Mopperen, een goed teken.
‘Heb je wel genoeg gegeten? Ook soep?’
‘Er was geen soep vandaag.’
‘Had je dan genoeg aan warm eten?’
‘Ja, hoor!’
Dik is het paadje overgestoken en staat in de schaduw zijn donsveertjes te ordenen.
‘Dat jij hier steeds zit, vind ik zo bezwaarlijk. Je moest al lang thuis zijn.’
Een vlieg knalt tegen het raam. De schaduw van de jonge bomen overmeestert het gras. De rokende dame drukt haar peuk uit en gaat naar binnen. De vrouw in de scootmobiel kijkt naar de meeuw. De meeuw negeert haar en poept. Ik verlang naar de zee en de zachte armen van mijn lief.
‘Ik ga een stukje wandelen.’
‘Doe dat.’
Na een kwartier frisse lucht ben ik al terug. Dik loopt over het gras onze richting uit. Soms zou je vergeten dat het slome beest bewegen kan. Hij neemt een aanloop en probeert te vliegen, luid schreeuwend, tien centimeter boven de grond, tot aan de lantaarn. Weer kijkt hij naar zijn grote voeten. Nog een paar weken en hij zal de Schelde zien, de boten en de overkant.
Het is bijna acht uur. Je bent rustig. Tijd om naar huis te gaan. Dat denkt de scootmobiel-mevrouw blijkbaar ook. Dik, die midden op het pad zit, begint te lopen en probeert haar voor te blijven. Maar het zoemende gevaarte is te snel. Hij geeft het op en springt het pad af.
Het karretje verdwijnt om de bocht. Dik rommelt wat aan zijn veren en spert zijn snavel nog eens wijd open. Zonder geluid. De stilte in huis doet vermoeden dat de meeste mensen slapen. Alles heeft hier regelmaat. En toch weer niet. Is het gisteren of vandaag? Is het vroeg op de dag of midden in de nacht? Het kan hier allemaal tegelijk en niemand die zich daar ook maar iets van aantrekt.
Ik sta op en kus je goedenacht. ‘Tot morgen, ma.’
Het vraagteken slik ik in.
‘Tot morgen, kind. Niet verdwalen. Je bent hier niet bekend!’
Lucht, de laatste dagen van een moeder van Eveline van de Putte is in 2022 uitgeven door Uitgeverij De Brouwerij | Brainbooks. Het fragment dat we hier delen staat op pagina 43 t/m 46. Lees meer over het boek.