Op het plein voor de enorme basiliek stonden wij stil. Om ons heen klonk het Ave Maria, wij liepen bij elkaar met onze sjaaltjes omgeknoopt waar het logo van het Drugspastoraat stond afgedrukt. Indrukwekkend om met zoveel mensen te zijn die allen een brandende kaars vasthielden.
Marco liep ook mee. Hij was al een keer mee geweest en had daar zo van genoten dat hij nog een keer mee mocht. Toen wij naar de bus liepen zei hij dat hij het jammer vond dat er geen toegift was na de mis. Ik vroeg wat hij nog had willen horen. Wat muziek of zo, was het antwoord.
Ik had de reis samen met mijn collega’s tot in de puntjes voorbereid. Over alles was nagedacht. Een groep van dertig verslaafde mensen bij elkaar houden in het donkere Lourdes is een uitdaging. Wij groeiden in onze rol maar in het begin liep dat niet zo gladjes, later werd dat beter. Marco was dat niet ontgaan. ‘Wij hebben een leider nodig’, sprak hij. Hij miste mijn voorganger die veel met hem gesproken had tijdens de vorige reis, nu moest hij het met mij doen. Ik legde uit dat Mark met pensioen was en vroeg of hij het naar zijn zin had. Hij zei dat hij het geweldig vond.
Een dag later betrapte ik hem met bier. Hij bleek naar het dorp te lopen en boodschappen te doen voor iedereen. Marco kon slecht contact maken en kocht voor zijn vrienden drank en hasj. Onder het raam van mijn slaapkamer werd het verhandeld.
Op de laatste dag verzorgden wij een viering. Iedereen werd gezegend, ook Marco. Verwachtingsvol keek hij mij aan. Hij ontving de zegen van een pastor die geen echte leider is.
Lees ook
Zwanine Siedenburg over haar berichten uit de parallelle wereld
Elke keer kost het weer doorzettingsvermogen om mijn eigen veilige wereld te verlaten en af te stappen op de mensen die niet om mijn hulp gevraagd hebben. Met enige schroom klop ik op deuren waarvan ik niet weet wat zich daarachter bevindt. Elke keer ontroert het mij om de blijdschap, de wijsheid en de berusting te zien bij de mensen die in kleine kamertjes wonen en afhankelijk zijn van drugs en hun begeleiders. Ik praat met ze zoals je maar zelden met mensen kan praten. Ik zweef mee op hun wanen, ik corrigeer als het mij te ver gaat en ik loop weg als ik geen contact kan maken. Maar elke keer zit ik neuriënd op mijn fiets naar huis omdat ik het zo goed met ze heb gehad.