Waardoor voelden jullie in Arnhem de noodzaak om de interreligieuze dialoog aan te gaan?
“Het is een pragmatische noodzaak om de interreligieuze dialoog te voeren. Lange tijd was er weinig samenwerking tussen de verschillende religieuze stromingen. Door de aanslagen van moslimterroristen is in Arnhem echter het bewustzijn gegroeid dat de dialoog gevoerd moet worden. Voor ons is wijlen dominee Bouma een voorbeeld. Als missiepredikant had hij gewerkt in Pakistan. Daar had hij veel liefde en kennis voor en van Islam opgedaan. In Arnhem had hij goede contacten met de Turkse moskee. Wij willen verder op wat hij met veel liefde had ingezet.
In de wijken waar ik werk, voel je de spanning tussen de Turken en de Koerden. Op de straathoek, de hangplek en in de sigarenzaak hoor je autochtonen en allochtonen flink discussiëren over Wilders. Er is veel begrip voor hem. Daarmee worden moslims, als groep, in de hoek gezet. Maar tegelijkertijd leven ze naast die moslims.
Een voorbeeld van zo’n discussie: ‘“Meer of minder Marokkanen?” Minder! Moslims nemen de wijk zo over. Straks worden onze vrouwen en dochters gedwongen met een hoofddoek te lopen.’ Dit zijn stevige uitspraken, maar ik neem ze serieus. De mensen uiten in deze discussie hun angst. Die angst moet je serieus nemen, omdat anders het contact blokkeert. En als je dan doorvraagt, merk je al snel dat de soep vaak niet zo heet wordt gegeten als hij wordt opgediend.”
Welke angst leeft er onder de autochtone inwoners van Klarendal?
“Het is niet zozeer de angst voor de vluchtelingen of de moslims. Er wordt veel op hen gemopperd, maar daarbij gaat het om dé vluchtelingen en dé moslims. Dat zijn abstracte entiteiten die niet verwijzen naar specifieke personen. Dit mopperen wordt deels gevoed door het sentiment dat de autochtone bewoners chronisch te kort wordt gedaan. Uitkeringen worden gekort, er is minder zorg voor ouderen, de huur en de zorgkosten blijven stijgen. De samenleving wordt steeds complexer. Mensen zonder computer of internet, of die laaggeletterd zijn, raken zo de grip op de samenleving kwijt. Dat is de angst: niet meer mee te kunnen doen; een terechte en reële angst.”
Hoe ga jij als buurtpastor met die angst om?
“Dat mopperen op vluchtelingen en moslims is voor bewoners een manier om af te reageren. Door te kankeren op de moslims hoeven ze niet naar zichzelf te kijken, naar wat zij zelf zouden kunnen doen om grip op hun leven te krijgen. Ze leggen de verantwoordelijkheid buiten zichzelf en kijken niet kritisch naar zichzelf.
Ik laat mensen eerst hun modder storten. Het is een manier van opschonen. Er was eens een man die echt een hele bak modder bij mij uitstortte. Later kwam ik zijn vrouw tegen. Die vroeg aan mij wat ik toch met haar man had gedaan. Hij was als een ander mens thuisgekomen. Alle frustratie was weg.”
Kunnen we zelf niet met die frustratie omgaan?
“Ik denk dat we dat als samenleving verleerd hebben. We weten niet hoe we met gevoelens van frustratie en onmacht moeten omgaan. Veel mensen slikken daarom maar ‘frustratieremmers’. We zouden echter kritischer moeten kijken naar het voorschrijven van antidepressiva en kalmeringsmiddelen. Veel problemen zouden verkleind kunnen worden door een goed gesprek te voeren, door echt naar elkaar te luisteren. Maar waar kun je nog zo’n goed gesprek voeren? Waar wordt nog echt naar je geluisterd?
Daarnaast is er meer frustratie ontstaan. In de volkswijken leven veel mensen net op of onder de armoedegrens. Er is een groep zwakbegaafden waar geen werk meer voor is, en mensen die functioneel analfabeet zijn. Zij zijn niet in staat de post te lezen, raken in de schulden en worden gefrustreerd. Dat uit zich in schelden en mopperen. Zij bewegen makkelijk mee op de onderbuikgevoelens van Wilders. Daarnaast is er een grote groep met psychische- en verslavingsproblematiek, en relatief hoge werkloosheid. Ook voor hen is het lastig om mee te draaien in de samenleving.”
Je zei dat modder laten storten de eerste stap is. Wat doe je daarna?
“Na het modder spuien relativeer ik waar dit op zijn plaats is en confronteer ik ze met hun angst. Deze wijken zijn soms net een dorp. Een kleine gebeurtenis kan tot enorme proporties worden opgeblazen mede door de vele herhalingen op de regionale zenders. Natuurlijk, een beroving is erg, maar hier wordt het dan uitvergroot tot ‘berovingen zijn aan de orde van de dag’. Mijn collega en ik, maar ook de wijkagenten en de gevestigde buurtbewoners spelen een de-escalerende rol door de gebeurtenissen terug te brengen tot de feiten.
Daarnaast houd ik ze dus een spiegel voor waardoor ik ze met hun eigen angsten confronteer. In een discussie op de hangplek hoor ik bijvoorbeeld: ‘De moslims krijgen wél veel kinderen. Zij zullen de samenleving overnemen. Zij zijn nog goed georganiseerd en hebben een sterk geloof.’ Wat ze hiermee dus ook zeggen is: ‘Wat is onze identiteit nog? Wat geloven wij eigenlijk nog? Waarom krijgen wij nog maar zo weinig kinderen? Welke rol spelen wij nog in de snel veranderende samenleving? ’ Dit houd ik de mensen voor. Het is heel heftig om zo met jezelf en de samenleving geconfronteerd te worden. Dat moet dus gedoseerd gebeuren. En dan levert het veel op.
Een voorbeeld hiervan was een man die riep: ‘De vluchtelingen eten ons geld op en verkrachten onze vrouwen. En hierdoor verpieteren onze ouderen thuis, omdat ze door overheidsbezuinigingen niet meer naar een verzorgingshuis kunnen.’ Diezelfde man was letterlijk en figuurlijk genaaid door zijn vrouw. Vol zelfmedelijden zat hij lamlendig op de bank en greep naar de fles. Op een gegeven moment kwam zijn moeder bij me en zei: “Geert, haal hem van de bank af.”
Ik ben naar die man toegegaan. De eerste drie keer heeft hij alleen maar zitten mopperen en kankeren. Daarna heb ik hem de keuze gegeven: of je blijft mopperen en wachten totdat de samenleving een keer verandert, of je komt van die bank af en verandert zelf je leven. Die man is van de bank afgekomen en is voor ouderen gaan klussen. Daarnaast loopt hij bij een psycholoog om zijn verleden te verwerken. Het is een heel andere man geworden. Dit is een paasverhaal, een opstandingsverhaal. Hij was dood en is weer levend geworden.”
Wat is de grootste angst van mensen?
“Ik til nu een tipje van de pastorale sluier op. Het grootste verlangen van de mens is liefde en geborgenheid. Veel mensen zijn bang om aan hun lot overgelaten te worden, om eenzaam te zijn en niet gehoord of begrepen te worden. Die angst is reëel, want er is zo’n tekort aan liefde en geborgenheid.
Als buurtpastor ben ik veel bezig met de geestelijke werken van barmhartigheid, zoals bedroefden troosten en vertwijfelden raad geven. Ook is een van mijn taken om het uit te houden met mensen waar anderen het niet meer mee uithouden (‘de lastigen verdragen’ is ook een werk van barmhartigheid). Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen met psychische problematiek. Voor de mensen die door de samenleving uitgekotst worden, is er het buurtpastoraat en het inloophuis.”
Waar heeft de samenleving behoefte aan?
“De mensen zijn bang doordat ze de grip op de samenleving verliezen, doordat ze niet weten wat hun, onze identiteit is,voor welke gemeenschappelijke waarden ze nog staan en waar ze wel en niet voor moeten strijden. Deze mensen willen kaders en grenzen. Ze verlangen naar een veilige plek van geborgenheid waar ze volledig zichzelf kunnen zijn. Ze willen leiders die zeggen waar het naar toe gaat. Ik durf wel de stelling aan dat we een gebrek aan autoriteit/zelfbewustzijn hebben en dat we daardoor de samenleving weggeven aan de grootste schreeuwers.”
Je werk als buurtpastor in Arnhem is je eerste baan na je afstuderen aan de Katholieke Theologische Universiteit in Utrecht. Waarom heb je voor deze baan gekozen?
“Mijn middelbare school stond in Kanaleneiland, een probleemwijk in Utrecht. Daar heb ik het straatleven meegekregen en ben ik streetwise geworden. Daar heb ik ook het multiculturele meegekregen. Ik ging er om met Turken, Marokkanen, ‘Hollanders’, Surinamers en Antillianen. Ik zag hoe Nederlanders worstelden met hun vervagende christelijke identiteit en hoe ze naar hun eigen identiteit zochten, alles ter discussie gingen stellen en alles moesten relativeren, terwijl vooral de Turken wel een duidelijke identiteit leken te hebben.
Het contact met de andere bevolkingsgroepen, en dan met name mijn contact met moslims, heeft mijn eigen christelijke geloof verdiept. Ze stelden mij bijvoorbeeld vragen als: ‘Wat stelt “jullie” vasten eigenlijk voor?’ Daardoor ging ik nadenken over de betekenis hiervan en waarom ik het doe.
Ook zag ik hier dat goederen ongelijk verdeeld zijn. In de Bijbel komt Jezus echter juist op voor de uitgeslotenen. Ik streef naar een rechtvaardige, liefdevolle, veilige samenleving, wil me inzetten voor recht en vrede. Dat zette mij ertoe aan om theologie te gaan studeren.
Mijn pastorale stage liep ik in Arnhem Zuid. Daar kwam ik in contact met het pastorale team van Noord. Nog voor mijn afstuderen wees voormalig deken Henk Jansen ofm mij op de vacature van de Eusebiusparochie om op projectbasis drie jaar aan de slag te gaan in het buurtpastoraat. De opdracht was om vanuit de presentiebenadering een inloophuis op te bouwen in de achterstandswijk. Die vacature sprak mij direct aan. En nu werk ik hier al bijna negen jaar.”
Was het moeilijk om dit op te bouwen?
“Mijn collegae, de vrijwilligers en ik staan op de schouders van goede voorgangers zoals Jan Brugman en de Zusters van Liefde. Ik merk dat ‘pastor’ hier nog altijd een sterk brand, merk, is. ‘Pastor’ roept nog altijd het gevoel van veiligheid op. Mensen hebben een groot vertrouwen in mij als pastor. Wij, als buurtpastoraat en inloopcentrum zijn met veel mensen een relatie aangegaan en hebben een vertrouwensband opgebouwd. We delen vreugde en verdriet met elkaar. Hierdoor ontstaat een hechte band, een vorm van gemeenschap. We gaan voor elkaar door het vuur en hebben wat over voor elkaar. De relaties zijn zo bestand tegen een stootje.
Het is alleen een probleem dat wij als kerk en samenleving een onverwerkt verleden hebben. In de jaren ’60 hebben we veel van de kerk en de verzuiling in het algemeen weggegooid. Als je kijkt naar de staat van het socialisme – als politiek-maatschappelijke stroming inmiddels geheel verdampt of verdwenen uit onze samenleving – valt het met de situatie van de kerk nog wel mee. Dit alles gebeurde in een poging om onszelf te emanciperen, te bevrijden, maar ik denk dat we hierin te rigoureus zijn geweest waardoor we nu met een identiteitscrisis zitten. Een soort puberteit. Laten we elkaar uitnodigen modder te storten om vervolgens de zon en de Heilige Geest zijn werk te laten doen om van die versteende modder samen bruggen te bouwen naar een inclusieve samenleving waar plaats is voor ons allemaal.”
In de serie ‘Conservatieven bestaan niet, progressieve evenmin’ verschenen eerder:
– Conservatieven katholieken bestaan niet, progressieven evenmin – Tanja van Hummel
– Conservatief, progressief? Heb je de ander gesproken? – een interview met Rick Timmermans
– Het schandaal van de christelijke verdeeldheid – een interview met Gijs Kruitbosch
– Relativeer je eigen positie – een interview met René Dinklo OP
– Weg met alle oecumenische koudwatervrees – een interview met Hendro Munsterman
– Als je iets doet, vind je elkaar – een interview met Inger van Nes
– Ontdoe het goddelijke van de menselijke ruis – een interview met Mounir Samuel