Ik beweer in mijn bespreking dat Bor Gauchet niet goed gelezen heeft en niet goed begrepen. Bor meent dat ik Gauchet verkeerd begrijp. Een ander punt is dat ik Bor aanwrijf de mens als een ‘monade’ te zien, dus als een geïsoleerd wezen dat de ander niet nodig heeft.

‘En dat laatste is filosofisch het meest pijnlijke punt’, zegt Bor als we eenmaal in zijn studeerkamer zitten, ‘dat je zegt dat ik de mens als een monade of als een in zichzelf besloten subject zie. Dat is juist wat ik niet doe. Onder het rationele subject zit het hart, waar ook Pascal het al over heeft – die ik overigens niet genoemd heb.’

Smedes: Maar je legt niet uit wat je met dat ‘hart’ bedoelt.

Bor: Ik schrijf op pagina 92-94 van OnZen: ‘Filosofisch gesproken bevrijdt niet-denken je van je denkende zelf, zoals dat je ervaring inkadert en ordent. Dat zelf of subject sterft in de verinnerlijking van het niet-denken. Het kader waarbinnen de ervaring doorgaans geplaatst wordt, de grenzen, omheiningen, beperkingen die eromheen worden gezet, vallen allemaal weg. Ook de grens tussen mij en mijn directe omgeving; ik voel de nabijheid van de dingen die, bevrijd, even beweeglijk en vloeibaar worden als ikzelf. Het worden klanken of stemmen die elkaar resoneren, golven die interfereren’ (p. 92-93). Dus: het subject valt door zijn eigen grond heen. Dat heb ik zelf bedacht. Vervolgens komt het bij het hart en bij de lagen van het hart. Dus nogmaals: ‘Wanneer je denken zwijgt en je afdaalt in de diepere lagen van je gemoed, valt uiteindelijk de grens tussen subject en object weg; je betreedt een grenzeloze dimensie. In filosofentaal: het subject of ‘ik denk’ als de dragende grond van de bekende wereld zakt door zijn eigen bodem heen en transformeert tot ‘ik voel’; waarbij voelen niet langer oordelend is maar juist zonder oordelen openstaat voor wat verschijnt. Je hart raakt nu aan het hart – in filosofentaal de singulariteit – van alles en iedereen’ (p. 93-94). Dit is dus de kern van de zaak. De weg daartoe is een filosofische weg en een contemplatieve weg in één. En juist in die contemplatie valt dat subject als het ware weg. Datzelfde staat ook op 98, 99, 147, 148, 149, 151. Ik ga niet het vingertje opsteken en zeggen: ‘Taede, je hebt het verkeerd gelezen!’ Maar je hébt het kennelijk niet gelezen.

Smedes: Maar wat staat daar dan precies? Wat bedoel je ermee? Ik vind het nogal cryptisch klinken.

Bor: Aanvankelijk komt het subject, waar Kierkegaard en zen het over hebben, bij een afgrond. En dat is de afgrond van het hart. Het is een ervaring die ik met een aantal mensen deel, zoals Eckhart en de zentraditie. Met die ervaring raak je aan je diepste individualiteit die individuum est ineffabile is: het individuele is onzegbaar. Je raakt aan wat onzegbaar is in jezelf. Het hart gaat open, Eckhart noemt het ‘het lege gemoed’. Zen heeft het over ‘het lege hart’. Wat er in feite gebeurt is dat je raakt aan alle harten: aan jouw eigen hart, maar ook aan dat van je poes, een lieveheersbeestje, een tak. Je ziet de wereld dus 180 graden omgedraaid. Dit is dus eigenlijk mystiek, maar ik wil dat woord niet gebruiken omdat het veel te Neoplatoons is.

Smedes: Ik denk dat ik begrijp wat je zegt. Wat ik eigenlijk bedoelde met te zeggen dat jij in het boekje veronderstelt dat de mens een monade is, is jouw voortdurende nadruk leggen op ‘autonomie’. Kijk, dat er een zeker mystiek element in jouw denken zit, zeg ik ook al in het begin van de recensie, dus dat je in je denken wijst op een fundamentele laag van de werkelijkheid waar alle onderscheid wegvalt, dat onbegrensd is, en dat de werkelijkheid verenigt.

Bor: Ja, maar ‘verenigt’ is niet helemaal het juiste woord. De paradox is: je blijft ook individu.

Smedes: Ja, er is een kern die blijft, maar het is het ego dat wegvalt. Wat ik daarentegen benoem als ‘monade’ is jouw voortdurende nadruk op autonomie en het voortdurend uitspelen van autonomie tegen heteronomie.

Bor: Maar je schrijft in je recensie: ‘een louter subject dat op zichzelf bestaat’. Dat zeg ik dus juist niet. Het subject is een creatie van het denken, het draagt het denken maar is ook het denken zelf. Het is Kantiaans. Ik maak dus ernstig bezwaar tegen je formulering. Ik zeg wel: die weg naar binnen is geen collectieve weg. Dat was het ooit, bijvoorbeeld in het kloosterleven. Waar ik op wijs is met de Moderne Devotie begonnen: de weg naar binnen als een weg die eigenlijk alleen jij als individu kunt voltrekken. Dat is die autonomie. Dat jij dus niet je ik, je leven, je moraal, je politieke standpunten uit handen geeft aan een leraar! Never, nooit! De autonomie is dieper gefundeerd, namelijk in dat hart, naar waar de verbondenheid is. Maar misschien moeten we eerst eens naar de interpretatie van Gauchet kijken, want je zegt ten eerste dat ik een slecht lezer ben, en ten tweede dat ik meen aan Gauchet dit of dat te ontlenen. Dat is tendentieus taalgebruik, daarmee suggereer je dat ik een volstrekte boerenlul ben. Het voelt alsof je me volledig de grond in boort. Want het stáát er bij Gauchet, vanaf het begin: we beleven het einde van de religie, en religie is in sterke zin een keuze voor heteronomie. Het staat er gewoon keihard. Op pagina 44 van het boekje van Ferry en Gauchet. Als we redelijk zijn, moet je dus zeggen: ‘Bor, hier heb je een punt’.

Smedes: Akkoord, ik geef toe dat ik dat inderdaad anders had moeten formuleren. Ik begrijp dus dat voor jou religie samenvalt met ‘heteronomie’. Voor alles wat niet onder heteronomie valt, gebruik jij dan het begrip ‘spiritualiteit’.

Bor: Ja, voor de sake of argument, want ik vind het woord ‘spiritualiteit’ eigenlijk een kutbegrip. Maar ik wil het ook niet meer ‘het religieuze’ noemen. Dat werkt ook vertroebelend, en ik wil juist helderheid. Weet je hoe ik het echt noem? Ik noem het ‘de weg van het innerlijk’. Maar ja, ik ben een schrijver. ‘Over moderne innerlijkheid’ is geen pakkende titel voor een boek. Maar ik schrijf over de weg van het innerlijk. Dit hele boekje – OnZen – gaat over contemplatie. De oude weg – die van religie – kunnen we niet meer gaan, ook omdat religie altijd verbonden is met macht. Ik praat uit ervaring, ik heb jaren aan zen gedaan. Ik kijk er niet van buitenaf naar, ik ben diep in die zen gegaan en tot mijn verbijstering blijkt het gewoon een religie te zijn. Maar ik gooi het kind niet met het badwater weg! Want in die religie zit ook altijd de weg van het innerlijk. Daarom is religie zo tricky, zo gevaarlijk.

Smedes: Maar als er ook goede elementen in religie zitten, die weg van het innerlijk zoals jij het noemt, dan vind ik het jammer dat je in dat boek zo ontzettend tegen die religie tekeer gaat.

Bor: Maar wat is daar nou erg aan? Laat me nou toch man!

Smedes: Laat ik het dan zo zeggen: waar het uiteindelijk over gaat bij Ferry en Gauchet is het religieuze na de religie. Er is sprake van continuïteit. Jij speelt ‘het religieuze’ en ‘religie’ teveel tegen elkaar uit.

Bor: Maar Gauchet doet dat ook!

Smedes: Gauchet heeft niet de behoefte aan schelden op religie zoals jij dat doet.

Bor: Maar ik scheld helemaal niet.

Smedes: Je zegt letterlijk dat religie ‘gedateerde troep’ is en je hebt het over ‘religieuze meuk’ (121).

Bor: Nou ja… oké.

Smedes: En in het allerlaatste hoofdstuk fluistert de Zwarte Maagd je in (p. 155): ‘Jan, laat ook die andere, door jou “ouderwets” gedoopte spiritualiteit bestaan; naast de “moderne”. Al is het maar voor de eenvoudigen van geest, zij die zelf niet kunnen of willen of hoeven nadenken. Voor hen en voor de verdoolden, de verwarden, de lijdenden, misschien zelfs voor jou als je de kluts kwijt bent…’ Dan denk ik: ja, als je op die manier religie neerzet als iets ouderwets, voor simpele zielen, voor mensen die niet willen of durven denken…

Bor: Dan lees jij het anders dan ik het lees. Dit zijn nu precies de mensen waar het mij om gaat!

Smedes: Op mij komt het over als spottend en polariserend. Ik vind schelden op religie zo achterhaald. Bovendien, Ferry en Gauchet zeggen weliswaar dat religie in haar traditionele vormen passé is en dat zien theologen en sociologen ook. De vraag is alleen of de kern van religie, dus wat Gauchet het ‘antropologisch substraat’ noemt, ook verdwijnt.

Bor: En ik zeg juist dat dat níet verdwijnt!

Smedes: Dat zeg je inderdaad. Maar toch speel je het ene tegen het andere uit. Met name Ferry blijft hameren op die continuïteit. Gauchet is het met Ferry eens, maar bestrijdt Ferry op terminologie: hij vindt dat Ferry veel te veel blijft hangen in religieuze en metafysische terminologie…

Bor: En daarin heeft Gauchet gelijk! Ik kom oorspronkelijk vanuit de metafysica en ik vind met Gauchet dat je die tot aan de grond moet afbranden. Gauchet zegt: ‘We moeten tot een nieuwe terminologie komen’. Dat is precies mijn levensproject. In Wat is wijsheid? kom ik tot zo’n nieuwe terminologie, en zeg ik: het mysterie is hier en niet ergens anders. En waarom ik dan zo op religie afgeef? Want je hebt natuurlijk gelijk dat ik er zo op afgeef. Dat doe ik omdat ik zie dat het uiteindelijk altijd misgaat. Het draait uiteindelijk altijd om macht. Die mannen in jurken zijn uiteindelijk altijd op macht uit.

Smedes: Ik geef direct toe, en de geschiedenis laat het ook zien, dat het inderdaad vaak misgaat.

Bor: En daar waarschuw ik voor.

Smedes: Maar het is zo ouderwets om op die manier op religie af te geven.

Bor: Ik wijs op een nieuwe invulling van de Moderne Devotie!

Smedes: Nou, ik ben eerlijk dat ik dat in het boekje niet zo uit de verf zie komen. Als jij van mening bent dat die contemplatieve kant de kern van je boek is, dan vind ik dat je die kant meer had moeten uitwerken en minder de polariserende taal en toon had moeten gebruiken die je nu gebruikt, met name door die biografische voorbeelden. Het voortdurende negativisme over alles: over het urenlange oefenen bij jou thuis vroeger en over je zenopleiding. Let wel, ik veroordeel dat niet. Als jij dat zo ervaren hebt, is het zo. Maar dat negativisme wordt een refrein. Zoals ik ook in de recensie zeg: het is net alsof je bezig bent met een soort afrekening. Bijvoorbeeld in hoofdstuk 6. Daarin begin je met Ton Lathouwers, het begint allemaal heel positief en aardig. Maar aan het einde van het hoofdstuk komt Ton Lathouwers weer terug…

Bor: Heel bewust, dat doe ik heel bewust…

Smedes: En dat doe je dan zo negatief, je zet hem in mijn ogen neer als een hele nare man, die in jouw ogen ten onder gaat aan die machtswellust waar hij in eerste instantie zelf tegen ageert. Daardoor verdwijnt het contemplatieve aspect helemaal naar de achtergrond. In andere boeken vond ik je veel minder polariserend dan in dit boek.

Bor: Ik vind hem trouwens helemaal geen nare man, anders waren we niet zo lang vrienden geweest. Maar ik wijs op een tegenstelling: eerst waarschuwen voor een institutionalisering van het religieuze en dan zelf een instituut maken. Zelfs Ton, een heel aardige en warme man, is er in mijn ogen in gestonken. Overigens is het boek wel provocerend, daarin heb je gelijk. Maar jij leest het blijkbaar heel negatief. Blijkbaar is dat jouw emotie.

Smedes: Ja natuurlijk, maar dat zit toch altijd in een recensie? Een recensie laat toch, als het goed is, ook zien hoe het boek de recensent heeft geraakt?

Bor: Maar tweederde van het boek gaat over moderne spiritualiteit! Jij haalt daar blijkbaar iets heel anders uit, jij leest alleen maar de kritiek.

Smedes: Ik geef toe dat ik het niet een erg spiritueel boek vond, ofschoon het over spiritualiteit gaat. Ik vond het vooral een filosofische doordenking van een aantal spirituele zaken die jou raken. Ik heb het gelezen als filosofie, niet als een spirituele levenskunst. Als jij zegt dat het gaat om contemplatie, dan heb ik dat niet kunnen ontdekken. Op het moment dat jij zegt dat alles op een basaal niveau met elkaar verbonden is, is het dan nodig om zo te polariseren?

Bor: Nu ben je gewoon aan het moraliseren! Het is mijn stijl in dit boekje om de knuppel in het hoenderhok te gooien omdat de hedendaagse Nederlandse zen precies hetzelfde herhaalt wat eerder het katholicisme en het christendom al deden. Mijn punt met dat provoceren is: ik doe niet net alsof. Ik heb zelden in de zen iemand meegemaakt met compassie: ze spelen het alleen maar na. De boddhisattva’s vind je buiten de religie, niet erbinnen. Als jij dus zegt: jij straalt die innerlijkheid en wijsheid helemaal niet uit, dan zeg ik: ben ik helemaal met je eens! Dat is ook helemaal mijn weg niet. Mijn weg is: conceptuele helderheid!

Smedes: Maar ik heb zo langzamerhand wel gemerkt dat polariseren soms meer kwaad dan goed doet. Wil je een gesprek met mensen, dan slaan veel mensen dicht op het moment dat je gaat polariseren. Je vervreemdt mensen van je. Je bereikt ze dan niet meer.

Bor: Maar ik bereik ze wel! Ik ben nota bene een van de meest gelezen filosofen van Nederland! Ik móét provoceren omdat zenlui de boel besodemieterd hebben. Ik ken ze als mijn binnenzak. Ze liegen! Ze doen net alsof! En ik doe daar niet aan mee. Sterker nog: ik wil niet in één zin met hen genoemd worden. Religie heeft altijd die oplichterskant gehad, en dat kun je niet goedpraten. Ik wil niet meedoen met dat circus! Ik ga mijn goeie naam als filosoof niet te grabbel gooien aan deze idioten! Dáár opponeer ik tegen. Je hebt het goed gelezen. De hele zenwereld kan voor mij zo de vuilnisbak in! En ik onderleg dat rationeel in mijn boek. Overigens ben ik er ook door de filosofen uitgegooid. Ik ben mijn eigen weg gegaan. Ik ben een Einzelgänger. Ik vind het werkelijk jammer dat je Wat is wijsheid? niet gelezen hebt. Daar komt mijn andere kant in tot uiting. Ik ben een van de meest menslievende mensen ter wereld, maar ik ga niet met zeikerds om. Ik vind ook dat mensen een woord als ‘compassie’ niet meer moeten gebruiken. Handelingen die uit compassie gedaan worden en dan als zodanig benoemd worden, worden een leugen. Maar laten we naar het punt gaan waar het jou om gaat. Misschien kan ik je als filosoof nog wat leren. Want een filosoof mag zichzelf niet tegenspreken, en dat doe jij wel, namelijk door in je recensie autonomie en heteronomie met elkaar te verenigen. En noch Gauchet noch Ferry doet dat. Zij gebruiken het woord heteronomie niet.

Smedes: Maar ze duiden het wel als zodanig aan.

Bor: Kijk, dan heb je een probleem. Want als je autonomie definieert als niet-heteronomie, dan kom je in een lelijke tegenspraak terecht als je heteronomie aanneemt. Daarom gebruiken Ferry en Gauchet die term niet. Ferry spreekt van ‘transcendentie in de immanentie’ en Gauchet van het ‘aards absolute’ om aan te geven dat er ‘iets meer’ is. Ik zal de eerste zijn om te erkennen dat er iets ‘meer’ is. Daar gaat mijn hele filosofie over! Er is de ruimte van het hart, het niveau waarop we met elkaar verbonden zijn. Daar komt moraal uit voort en gelijkwaardigheid – zeg maar de grootste ideeën die mensen ooit bedacht hebben. En er komt compassie uit voort. Maar dat is géén heteronomie. Jij valt mij aan op een punt dat je zelf niet goed doordacht hebt, omdat je jezelf tegenspreekt.

Smedes: Mijn punt was dat Ferry en Gauchet weliswaar het begrip heteronomie niet gebruiken, maar het wel aanduiden, bijvoorbeeld als ze het hebben over waarden die niet door mensen uitgevonden zijn, maar die we ontdekken, waar we niet omheen kunnen en waar we zelfs afhankelijk van zijn. Dat noem ik heteronomie. Vandaar dat ik zeg dat we zowel autonoom als heteronoom zijn, of beter gezegd: we zijn tot op bepaalde hoogte autonoom en tot bepaalde hoogte heteronoom.

Bor: Nee, niet als je de begrippen gaat definiëren. Het een is het tegendeel van het ander. Ik begrijp wel wat je bedoelt, daar gaat het niet om, mij gaat het om begripsmatige zuiverheid. Je kunt niet zeggen: ‘Opoe is dood, maar in zekere zin leeft ze nog’, want dan heb je twee verschillende opvattingen van ‘leven’ gebruikt en dat gaat niet. Zo zitten er meer tegenspraken in je recensie, zoals wanneer je schrijft dat er ‘feiten en waarden zijn die de mens overstijgen’ en even later: ‘Waarden worden gezien als immanent, als deel van onze natuurlijke werkelijkheid’. ‘Overstijgen’ is toch echt transcenderen, en immanentie en transcendentie sluiten elkaar uit. Ik snap wel wat je bedoelt, maar mij gaat het om de terminologische helderheid.

Smedes: We lijken hier in dezelfde strijd verwikkeld te zitten als die waarin Ferry en Gauchet verwikkeld zijn. Ferry gebruikt ook de terminologie van transcendentie en immanentie en Gauchet verwijt hem dat hij onzin vertelt. Jij neemt de positie van Gauchet over. Ik ben van mening dat we bepaalde terminologie nodig hebben om zaken duidelijk te maken. Want wat moet je anders? Ferry drukt op dit punt ook stevig op Gauchet, hij daagt hem ook uit, zo van: Hoe wil jij de zaken dan benoemen? En Gauchet geeft uiteindelijk op pagina 94 toe dat hij geen woorden heeft: ‘We kunnen nog slechts stamelen’.

Bor: Maar ik zeg: Niet meer stamelen! Ik druk me compleet helder uit, zij het in indirecte begrippen. Ik druk het in de indirecte modus uit. Ik kom uit op paradoxen die uit de taal wijzen. Het is onzegbaar, en uit die onzegbaarheid komen andere begrippen voort. Ik stamel helemaal niet. Ik zou ook tegen Ferry zeggen: Die metafysische last die je met je meedraagt terwijl je niet gelovig bent, waarom flikker je die niet gewoon weg?

Smedes: Ik zit meer op het spoor van Ferry en denk dat we termen als transcendentie, immanentie en het heilige nog prima kunnen gebruiken, als we maar weten hoe we ze bedoelen en beseffen dat we ze niet meer gebruiken op de wijze waarop ze in sommige traditioneel-theologische of metafysische tradities gebruikt zijn. En ik vind ook dat als je religie louter ziet als ‘heteronomie’ zoals Gauchet doet (en jij neemt dat over), dat je dan religie beperkt. Het gaat in religie immers ook – en misschien vooral – om verbinding en verbondenheid.

Bor: En vervolgens wordt die fundamentele ervaring van verbondenheid in de religie opgeëist vanuit een hogere macht die afhankelijkheid eist.

Smedes: Maar dat is jouw invulling, jouw perspectief. Jij ziet alles verworden tot machtsmisbruik en afhankelijkheid! Je gaat zo tegen religie tekeer dat je boodschap, dat het religieuze of het heilige iets is om te koesteren, om waardevol te achten en te cultiveren – dat je dat dus tegen elkaar uitspeelt.

Bor: Weet je wat er achter mijn zoektocht zit? Ik ben ook dertig jaar met oosterse filosofie bezig geweest, en dat is gewoon een andere taal. Ferry spreekt nog veel te veel de Neoplatoonse taal. Europa is maar een schiereiland van het hele Eurazië. Er zijn talen die het wonder in de immanentie plaatsen, neem bijvoorbeeld het woord ‘Tao’. We hebben een begrip als ‘het heilige’ helemaal niet nodig.

Smedes: Maar wat als mensen dat woord graag willen houden? Wat is erop tegen?

Bor: Ik zou zeggen: Wat hebben mensen toch tegen het woord ‘wonder’? Laten we dát gebruiken. Dat is nog niet door machtsbeluste klootzakken ingekapseld.

Smedes: Ik verwacht dat mensen dan juist tegenstribbelen, want het wonder als mirakel wordt vaak geassocieerd met een bovennatuurlijke ingreep, als een directe handeling van een bovennatuurlijke God. Zo zijn het wonder en wonderen sinds Hume opgevat.

Bor: Ik heb het ook niet over wonderen, ik heb het over het mysterie. Ik definieer dat als: datgene wat onkenbaar is. Ik zeg dus ook tegen Ferry: we hoeven niet te stamelen, gebruik gewoon het woord ‘mysterie’.

Smedes: Maar Ferry ziet die noodzaak niet, en ik eerlijk gezegd ook niet. Waarom zou je het begrip ‘heilig’ niet gebruiken? Kijk, je kunt via taal mensen van je vervreemden. Soms is dat nuttig, bijvoorbeeld in de filosofie, waar je soms via taal mensen loswrikt uit hun vastgeroeste manieren van denken. Maar als het spiritualiteit betreft, daarin draait het in mijn ogen om het gevoel je thuis te voelen in deze werkelijkheid, op een heel basaal niveau. Thuis voelen in deze werkelijkheid omdat we hier ook thuis zijn. Wat is er dan op tegen om het woord ‘heilig’ te gebruiken als dat mensen helpt zich thuis te voelen in de werkelijkheid?

Bor: Wat er op tegen is, is het standpunt van Gauchet, dat je dan in Neoplatoonse denkpatronen vervalt. En bovendien hebben we ook in het Nederlands andere boeken, zoals de Zhuang Zi, die een stuk diepgravender is dan alle bijbels bij elkaar. Ik hoef de Bijbel niet in mijn grafkist mee, maar de Zhuang Zi wel.

Smedes: Maar waarom zo de ene taal tegen de ander uitspelen?

Bor: Omdat die ene taal heteronoom is, omdat die naar boven wijst. Het is Neoplatoonse taal. En Neoplatonisme is door en door heteronoom denken. Het is hiërarchie. Het is de taal van al die mannelijke priesters!

Smedes: Maar dan suggereer je dat taal een soort essentie heeft, en daar geloof ik niet in.

Bor: Nou… Het is heel moeilijk om een taal die zolang in een bepaalde context gebruikt is, nog om te buigen.

Smedes: We verschillen dus met name van elkaar door de manier waarop we dus over continuïteit en discontinuïteit denken.

Bor: Ik geloof ook wel in continuïteit, maar alleen een echte discontinuïteit kan voor een paradigm shift zorgen. Het gaat mij in dit boek om het einde van de metafysica. Ik zie dat we beide uit een soort tegenstelling willen komen, maar jij doet dat in mijn ogen door een tegenspraak te creëren.

Smedes: Het punt is, ik zie de tegenspraak niet zo omdat ik mezelf niet zo als dualistisch denker zie. Bepaalde zaken zijn altijd op elkaar betrokken, het een kan niet zonder het ander.

Bor: Dat is een dialectisch standpunt, je hoort mij niet zeggen dat ik daarop tegen ben. Ik houd zelf niet van deze dialectiek omdat het slordig met het heilige beginsel van de tegenspraak omgaat. Als je jezelf tegenspreek, dan klets je, dan heb je je begrippen niet helder.

Smedes: Maar wordt in veel oosters denken niet juist sterk de nadruk gelegd op het ontkennen van tegenstellingen?

Bor: Nee, dat is niet waar. In de oosterse denkwijzen zijn er grote tradities van de logica. Bijvoorbeeld Nagarjuna, een dialecticus, is scherp gekant tegen tegenstelling. Hij drukt zich dus uit in: ‘Het is noch dit, noch dat’ en dat is geen tegenstelling. Het principe van de uitgesloten derde is iets volstrekt anders dan het principe van niet-tegenspraak. Als je dat laatste niet hanteert, ben je geen filosoof. Maar de noch-noch variant, die je ook bij Pseudo-Dionysius vindt, is geen tegenspraak. Dus het principe van de uitgesloten derde, die bij Aristoteles ook heilig is (iets is wit of niet-wit), geldt in veel oosters denken niet. Iets kan noch wit, noch niet-wit zijn. Als jij het conceptueel zuiver formuleert, zou je dus moeten zeggen: het is noch autonoom noch heteronoom. Dan schudden wij elkaar de hand, en zeg ik: Ik voel precies wat je bedoel. Want op dat moment wijs je naar een buiten-conceptueel gebied. Pas dan wijs je op het mysterie.

Met dank aan Jan Bor, die de tekst van dit gesprek heeft gelezen en expliciet toestemming heeft gegeven om de tekst integraal te plaatsen.

In oktober 2016 verschijnt het boek ‘God, Iets of Niets’ van Taede Smedes: De postseculiere maatschappij tussen geloof en ongeloof’ bij Amsterdam University Press: een boek over religieus atheïsme, religieus naturalisme en post-theïsme. In dat boek komt de discussie tussen Luc Ferry en Marcel Gauchet ook uitgebreid aan de orde.

Taede Smedes

Taede Smedes

Godsdienstfilosoof, theoloog en publicist

Taede A. Smedes is godsdienstfilosoof, theoloog en publicist. In 2016 verscheen van zijn hand ‘God, Iets of Niets? De postseculiere …
Profiel-pagina
Al één reactie — praat mee.