Kan ik daar als niet-moslim hoop uit putten? Je zou denken van niet. Er is natuurlijk ook een hel: een plaats waar het vreselijk vertoeven is door de afwezigheid van God. Daar moet ik terechtkomen in de ogen van moslims. Ik houd me immers niet aan de islamitische voorschriften. Ik bid niet vijf keer per dag. Ik ben niet van plan de hadj, de bedevaart naar Mekka, te ondernemen terwijl de islam voorschrijft dat je die pelgrimstocht ten minste een keer in je leven moet maken. Ik vast niet tijdens de maand ramadan. En het belangrijkste: ik heb de geloofsbelijdenis ‘Er is geen God dan Allah en Mohammed is zijn gezant’ niet gemeend uitgesproken. Elke moslim zou dus moeten erkennen dat mij na de dood de hel wacht.
Toch verzekerden de Nederlandse moslims die ik voor mijn boek interviewde mij dat ze daar niets over kunnen zeggen. Alleen God gaat daarover. En God is barmhartig, dat staat op bijna elke pagina van de koran. “Het laatste wat wij mensen mogen doen, is oordelen over het leven van een ander. Dan neem je Gods taken over.” Zelfs voor mij is er dus hoop op een plekje in de islamitische hemel. Met die hoop ben ik blij. Niet omdat ik denk dat ik in de hemel zal komen – ook niet in de hel trouwens – maar wel omdat de moslims die ik sprak voor mijn boek geen oordeel willen geven over mij. Ze zeggen dat als mens simpelweg niet te kunnen. Dit besef, dat wij ook maar een mens zijn en daarom feilbaar, in de zin dat we altijd fouten zullen blijven maken en daarom aan onszelf moeten blijven vijlen, lijkt mij het juiste uitgangspunt voor een nieuw wij. De onontkoombare menselijke onzekerheid dus. De onzekerheid over je eigen oordeel en daarom de bereidheid dat even op te schorten en te luisteren naar wat de ander heeft in te brengen. Epochè noemden de oude Grieken dat.
Het wonderlijke is dat ik juist via een heel andere weg tot dit inzicht kwam. In zijn boek Aldus sprak Zarathustra legt de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche de profeet Zarathustra de beroemde uitspraak “God is dood” in de mond. Als dat inderdaad zo is, is er geen enkele metafysische oergrond meer voor mijn overtuigingen. Mijn overtuigingen zijn historisch bepaald en daarom niet per definitie beter of van een hogere orde dan de overtuigingen van een ander. Ik moet dus wel luisteren naar anderen en hun argumenten serieus in overweging nemen. Als anderen ook bereid zijn dat te doen, geeft dat hoop. Niet voor een verre toekomst in het hiernamaals, maar juist voor de nabije toekomst in het ondermaanse.