Al vanaf het prille begin van de Jezus-beweging zijn er grote verschillen tussen zijn aanhangers. Sporen daarvan zijn in de nieuwtestamentische teksten terug te vinden. Met name het verschil tussen Joodse Jezusaanhangers en christenen uit andere bevolkingsgroepen (heidenen, in het Bijbelse jargon), springt eruit. Zoals Jezus een Jood was, waren zijn leerlingen dat ook. Maar al snel gingen ook niet-Joden erbij horen. Dat zorgde voor discussie over de vraag in hoeverre voor deze nieuwelingen de Joodse reinheidswetten golden én natuurlijk over de pijnlijke hamvraag, of zij – tenminste de mannen – ook besneden moesten worden.
Later ontstonden er andere twistpunten. Die hadden betrekking op de eventuele goddelijke status van Jezus. Was Jezus nu een bijzonder mens of was hij God, of allebei, maar op wat voor manier dan? Voer voor theologen, die elkaar naar goed kerkelijk gebruik de tent uitvochten.
Toen het christendom na ruim driehonderd jaar de officiële godsdienst van de macht werd, drong de keizer aan op kerkelijke eenheid. Ondanks keizerlijke druk, hadden de theologen nog zo’n anderhalve eeuw tijd nodig voordat ze, na diverse vergaderingen (concilies), één verbindende orthodoxe geloofsbelijdenis opstelden. Jezus kreeg daarin een goddelijke status. Zij die er anders over dachten en Jezus vooral als een bijzondere profeet zagen, heetten nu opeens ketters.
Maar: “is het juist als met meerderheid van stemmen wordt uitgemaakt wat ‘orthodox’ is? Hoeveel ruimte is er voor bezinning als onder invloed van de keizer wordt vastgesteld wat men moet geloven? En hebben dan de andersdenkenden die het veld moesten ruimte een onjuiste mening?“, vraagt Verhoef zich terecht af (p. 61).
Hij laat vervolgens zien dat het verschil tussen de orthodoxe conciliechristenen en ketterse christenen ook een geografisch karakter heeft. De ‘ketterse’ opvattingen vind je met name in de randgebieden van het Romeinse, later Byzantijnse rijk.
Dat was de situatie in de zevende eeuw, toen de Islam zijn stormachtige opkomst beleefde. Op het Arabisch schiereiland kwam Mohammed in aanraking met christelijke groeperingen die Jezus als profeet zagen en minder ophadden met de officiële vergoddelijkte Jezus. Deze groepen stonden daardoor open voor de nieuwe leer die Mohammed introduceerde. Het verklaart misschien ook waarom de islamisering van deze streken zo snel en vlot verliep.
Verhoef, die eerder een Koran-vertaling maakte en een uitleg van de Koran schreef, geeft een goed overzicht van de verschillende standpunten, vanaf het Nieuwe testament, via de vroegchristelijke kerk tot en met de vindplaatsen van Jezus/Isa in de Koran.
Duidelijk is dat er vanaf het begin verschillende visies op Jezus naast elkaar hebben bestaan. Met de vaststelling van het christologisch dogma is geprobeerd om daar een einde aan te maken, maar tevergeefs. Het leven is – gelukkig – weerbarstiger dan de leer. Juist de erkenning dat er verscheidenheid in visie op Jezus mogelijk is, kan het gesprek tussen christenen en moslims bevorderen. “Misschien komen we zo al pratend dichter bij een samenleving waarin mensen met verschillende visies naast elkaar staan in plaats van tegenover elkaar” (p. 18).
Eduard Verhoef, Jezus in Christendom en Islam. Uitgeverij Skandalon, Middelburg 2021. 124 pagina’s, € 18,95.
Heel fijn dat Verhoef bevindingen van zijn naspeuringen van de Islam en het vroege Christendom heeft opgeschreven. Het verbaast echter dat hij omwille van dialoogbevordering terug wil keren naar de begintijd van het Christendom waarin nog incomplete geschiedenissen en geloofsverhalen verbaal werden overgedragen. Over het boek Openbaring is veel gedoe geweest omdat het later in de tijd geschreven en door sommigen later ontdekt werd. De finale duidelijkheid van de Goddelijke status van Jezus wordt juist daarin vermeld. (Op.1:17) Als je dat weg wil moffelen dan ben je volgens hemelse wetten zelfs strafbaar. (Op 22:18+19) Lopen schrijver en recensent over een door onkruid overgroeid pad?