In zijn De kunst van het geluk vertelt psychiater Howard Cutler over de gesprekken die hij voerde met de Dalai Lama. De interviews werden gehouden in het kader van een samenwerkingsproject dat zicht moest geven op de vraag hoe we een gelukkiger leven kunnen leiden. Hij vult het verslag aan met observaties vanuit het gezichtspunt van de westerse psychiatrie.
Vriendschap is een belangrijke factor in de gelukbeleving van de mens. Het heeft aantoonbaar effect op onze lichamelijke en geestelijke gezondheid. Hoewel er culturele variaties lijken te bestaan, is de gelijkwaardige en wederkerige band een universeel verschijnsel. In definities worden kenmerken genoemd als intimiteit, vertrouwen, kameraadschap, loyaliteit, acceptatie, zorg en empathie. Samen tijd doorbrengen is belangrijk, hoewel echte vriendschappen afstand in tijd en ruimte doorstaan.
Als hechte vriendschappen op de klippen lopen, is het verdriet en de teleurstelling die dat teweegbrengt intens. Soms doven vriendschappen als een nachtkaars uit. Men is elkaar ontgroeid, misschien omdat er geen goede balans meer is in de tijd en aandacht die men elkaar gunt. Als een vriend of vriendin grenzen overschrijdt, iets doet wat niet door de beugel kan, zoals een affaire beginnen met jouw partner of een belangrijke functie voor jouw neus wegkapen, dan beschadigt dat het vertrouwen.
Bron van geluk
Volgens de Dalai Lama is vriendschap een bron van geluk, en zoeken naar geluk de werkelijk zin van het leven. Cutler zegt als psychiater te zijn opgezadeld met de Freudiaanse opvatting dat mensen geneigd zijn om aan te nemen dat gelukkig-zijn niet tot het plan van de Schepping behoort. Er komt een eind aan het tranendal, maar niet dan nadat de messiaanse tijd is aangebroken. Psychiaters leren dat patiënten niet méér van hen kunnen verwachten dan een transformatie ‘van hysterische ellende in gewone ongelukkigheid’. Het nastreven van geluk lijkt egocentrisch, zegt Cutler, maar is het niet. ‘Onderzoek na onderzoek heeft uitgewezen dat ongelukkige mensen vaak het meest gericht zijn op zichzelf en veelal teruggetrokken, zwaarmoedig en zelfs vijandig zijn.’
De Dalai Lama stelt dat je geluk kunt bereiken door het oefenen van de geest, in de bredere betekenis van het Tibetaanse woord Sem dat in de buurt komt van psyche of ziel. Gelukkig zijn wordt méér bepaald door onze geestestoestand dan door gebeurtenissen van buitenaf. Succes brengt een tijdelijk gevoel van vreugde teweeg, tragedies bezorgen ons een depressie maar vroeg of laat komt het geluksgevoel terug op een bepaalde basislijn – psychologen noemen het adaptatie. Vrij vertaald zegt Cutler dat het geluk van vriendschap geen toeval maar een bewuste keuze is. Heeft het te maken met hoe we een situatie waarnemen?
Hetzelfde anders zien
Voor zijn scriptie onderzocht Pieter Bliek, student Religies en Levensbeschouwingen aan de VU en in het dagelijks leven journalist, rivaliteit in slachtofferschap in Joodse en Palestijnse publicaties. De lijst met aantijgingen is lang: men verwijt elkaar over en weer een wolf in schaapskleren te zijn, racisme en liegen om de geschiedschrijving te manipuleren.
Emeritus hoogleraar René Girard duidde dit psychologische mechanisme aan met de term ‘mimetische rivaliteit’. Verlangens staan nooit op zichzelf, mensen spiegelen hun positie aan die van de ander. Als we voortdurend ons inkomen en succes vergelijken met mensen die slimmer of mooier zijn, wekt dat afgunst en frustratie. Omgekeerd kunnen we ons gevoel van levensvoldoening vergroten door onszelf te vergelijken met degenen die minder fortuinlijk zijn.
In conflictsituaties leidt mimese tot rivaliteit in slachtofferschap. Dan wordt bijvoorbeeld de naqba, in gespiegeld jargon, afgemeten aan de sjoah. Politieke, religieuze en etnische conflicten worden in stand gehouden door vertroebelde percepties van dader-slachtoffer verhoudingen. Asymmetrie die partijen ervaren in de erkenning van hun slachtofferschap is een van de redenen waarom dialoogrelaties stuklopen op het Israëlisch-Palestijns conflict.
De testcase voor interreligieuze vriendschap is misschien hoe we in het heetst van de strijd omgaan met woede en haat. De destructieve effecten daarvan zijn wetenschappelijk gedocumenteerd: ‘Tientallen studies hebben uitgewezen dat deze emoties een belangrijke oorzaak zijn van ziekte en vroegtijdige dood (…). Onderzoekers aan de Stanford University toonden aan dat razernij en vijandigheid schade aanrichten aan hart en bloedvaten (…). Kan woede nog zijn ingegeven door mededogen, haat is nooit positief (…). Het gezicht van een persoon met sterke haatgevoelens ziet er verwrongen uit. Rond de persoon hangt een aura van vijandigheid. Andere mensen kunnen de stoom bijna uit zijn lichaam voelen komen. Dieren zullen hem onmiddellijk uit de weg gaan,’ schrijft Cutler. Het lijkt erop dat mensen gelukkiger worden door anders tegen de dingen aan te kijken. In dialoogtermen gaat het om empatisch vermogen en bewustwording van je eigen vooringenomenheid.
Voor wat hoort wat
Als gelijkwaardigheid en wederkerigheid een basiskenmerk is van vriendschap, dan is het zaak om deze balans in stand te houden, of te herstellen. Sociale wetenschappers ontdekten dat botte tit-for-tat wederkerigheid typerend is voor relaties tussen oppervlakkige kennissen en vreemden, niet voor vriendschappen. Empirische studies laten zien dat vrienden wederkerigheid in de relatie waarderen, maar geen boekhouding bijhouden. Wederkerig altruïsme is van belang voor de stabiliteit van groepen en gemeenschappen, ook van primaten. Hechte vriendschappen lijken daarentegen betrekkelijk onafhankelijk van de voor-wat-hoort-wat regel te floreren, zoals blijkt uit de volgende twee tests.
In de eerste proef vraagt A een gunst, bijvoorbeeld een lift, aan B. Zo’n 50% doet hetzelfde terug, 50% doet iets anders, bijvoorbeeld door het aanbieden van een lunch. Proefpersonen associëren de eerste respons niet met vriendschap maar met een vorm van betaling. In een ander experiment worden twee personen aan een gezamenlijke taak gezet, met een beloning in het vooruitzicht. Eén proefpersoon begint, de ander maakt de klus af. Als mensen elkaar niet persoonlijk kennen, kiezen ze verschillende kleuren; vrienden gebruiken dezelfde pen. Met andere woorden, vrienden gunnen elkaar iets.
Het drievoudige koord
Gaan vroege culturen berekenend met vriendschap om, zoals wel wordt gesteld, of kende men toen ook ware vriendschap? Laten we teruggaan naar de Bijbelse tijd. Het bekendste voorbeeld is de vriendschapsrelatie tussen David en Jonathan zoals beschreven in het boek Samuel. Eerst lezen we over Saul die het koningschap op zich neemt en de oorlog verklaart aan de omringende vijanden: Amalekieten, Amonieten, Filistijnen en Moabieten. Saul wordt geplaagd door kwade geesten. De Bijbelschrijver vertelt niet of zijn kwellingen hierdoor veroorzaakt worden. David, een knappe jongen met rossig haar, verlicht het lijden van Saul met muziek, een staaltje psychiatrie avant la lettre. We lezen over de ongelijke strijd van David en Goliath: ‘De Israëlieten zeiden tegen elkaar, Israël vernederen, daar is het hem om te doen’ (1 Samuel 17:24). Tegenwoordig weten we dat vernedering een bron van haat kan zijn.
Saul heeft drie zonen, een van hen is Jonathan. ‘Jonathan voelde zich sterk tot David aangetrokken en vatte een innige vriendschap voor hem op (…). Hij hield van David als zijn eigen leven’ (1 Samuel 18:1,3). Het is voorwaar géén instrumentele relatie. Volgens Prediker is het beter om niet alleen te zijn, ‘want samen zwoegen loont. Wanneer twee vrienden samen zijn en een van beiden valt, helpt de ander hem overeind, maar wie alleen is en ten val komt, is beklagenswaardig. Wanneer je bij elkaar slaapt, geef je warmte aan elkaar, maar hoe krijgt iemand die alleen slaapt het ooit warm? Iemand die alleen is, kan zich niet verdedigen wanneer hij aangevallen wordt, maar samen houd je stand. Een koord dat uit drie strengen is gevlochten, is niet snel stuk te trekken’.
Culturele variatie
Duitsers zouden weinig maar dan wel levenslange vrienden hebben, terwijl Amerikanen iemand gemakkelijk een vriend noemen. Typerend voor westerse samenlevingen zou zijn dat vriendschap verbonden is met nobele wederkerigheid – als een vriend meer gastvrijheid of cadeautjes incasseert dan biedt, voelen we ons ongemakkelijk – terwijl het in Arabische landen instrumenteel zou worden opgevat: wat kan hij voor mij doen? Toen ons land nog niet zo welvarend was als nu, gold de inkomenspositie van een aanstaande echtgenoot als een legitiem criterium. Arabieren gaat het óók om goed gezelschap. Er is een element van gunsten, maar het is gebonden aan etiquetteregels: je mag een verzoek niet botweg weigeren, de belofte als zodanig is net zoveel waard. De karikatuur ligt om de hoek.
Op Facebook worden momenteel grapjes gemaakt in de trant van: Er valt een vlieg in de koffie; hoe reageert de Duitser en de Italiaan, de Jood en de Palestijn? Het antwoord: Duitsers ontsmetten het koffiekopje grondig, Italianen smijten het woedend op de grond, Joden bedenken iets waardoor er geen vliegen meer in de koffie vallen, de Palestijnen beschuldigen de Joden van het incident en roepen de hulp van de VN in.
Dialoog in oorlogstijd
Tot mijn ontsteltenis liepen in de recente Israëlisch-Palestijnse oorlog, die op Facebook met ideologische wapens wordt voortgezet, sommige dialoogvriendschappen op de rotsen. Mijn adagium was en is nog steeds dat dialoog begint met luisteren, proberen je in de positie van de ander te verplaatsen. Ook en juist als conflicten oplaaien, mag deze verantwoordelijkheid van onze partners én van ons worden geëist. De profeet Mohammed zegt (Hadith): ‘Een ware gelovige is als een spiegel voor zijn broeder, hij zal hem beletten kwaad te doen’. Het is naar mijn mening de dure plicht van dialoogvrienden om elkaar een spiegel voor te houden. Dat vraagt om de moed en de wil om het eigen hart open te stellen. De hartverscheurende vraag is intussen waarom voormalige dialoogvrienden in elkaars vijanden veranderen. De woorden van David Grossman blijken verbazingwekkend actueel te zijn.
Grossman verloor een zoon in de Libanonoorlog. Het verwerken daarvan resulteerde in een magistrale roman Een vrouw op de vlucht voor een bericht. In 1987 schreef de vredesactivist van het eerste uur Over de grens. De meeste lezers waren geschokt, ‘hoofdzakelijk omdat ze zich nooit gerealiseerd hadden wat de bezetting betekende voor het dagelijks leven van de Palestijnen. Rechts verweet me dat ik uitsluitend het Palestijnse gezichtspunt had getoond (…). De minister-president, Jitzchak Sjamir, zei dat Over de grens niets meer was dan een journalistiek verzinsel (…). Een half jaar later werd in Gaza de eerste steen geworpen, waarmee het journalistieke verzinsel een gedaante van bloed en stenen aannam. Emoties en krachten die twintig jaar lang onderdrukt waren, ontlaadden zich in een explosie van geweld (…). Als Israël een van durf getuigend vredesinitiatief had ondernomen met betrekking tot de Palestijnen, dan zou zijn uitgangspositie een stuk gunstiger geweest zijn dan nu.
Toch mogen ook diegenen die nu boos zijn op Israël niet terugvallen op simplistische en onverantwoorde conclusies. Ze moeten rekening houden met de feiten, de gecompliceerde situatie en de gevoeligheden en angsten van de Israëli’s. Sta mij toe een paar historische feiten in herinnering te brengen. De dag nadat Israël gesticht was, in mei 1948, werd het aangevallen door de legers van vijf Arabische landen die uit waren op het vernietigen van de nieuwe staat (…). Op grond van de overeenkomsten die na de oorlog werden gesloten, deed Israël geen pogingen meer plaatsen in handen te krijgen die heilig zijn voor de joden (…).
In juni 1967 vielen de Arabische landen, doortrokken van haat, Israël opnieuw aan. Meer dan honderd miljoen Arabieren hoopten een vredelievend land van drie en een half miljoen joden en zo’n half miljoen Arabieren voorgoed te vernietigen. Wij hadden het gevoel dat de tragische geschiedenis van het joodse volk ons tot hier zou achtervolgen, in het thuis dat we voor onszelf opgebouwd hadden in een poging een normaal leven te leiden net als elk ander volk. Er was geen enkele Israëlische regering, van rechts noch van links, die enige poging deed de Westelijke Jordaanoever te annexeren. Tijdens de eerste jaren van de bezetting ging iedereen ervan uit dat deze gebieden teruggegeven zouden worden aan de Arabieren in ruil voor een verdrag dat vrede en veiligheid voor Israël zou garanderen.
De vrede bleef uit. De Egyptenaren en de Syriërs haalden opnieuw uit naar Israël, in oktober 1973, en werden opnieuw afgeslagen. Alleen de durf van de Egyptische president Anwar Sadat bleek in staat die cyclus te doorbreken (…). Voor deze moedige daad betaalde Sadat met zijn leven. Hij werd door moslim-extremisten gedood omdat hij vrede had gesloten met de gehate zionistische staat (…). Op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook gebeurde iets heel anders. De Israëlische economie en die van de ‘gebieden’ raakten met elkaar vervlochten. Er ontstond een systeem van schijnbaar duurzame relaties. Hierdoor begonnen velen in Israël te geloven dat deze situatie wenselijk, en zelfs onvermijdelijk was.
In december 1987 begon de Palestijnse opstand. Het geweld brak plotseling uit, gevoed door jaren van verbittering en haat. Een jaar daarvoor vertrok ik naar de Westelijke Jordaanoever. De dingen die ik daar zag waren angstwekkend, maar nog verontrustender waren de dingen waar mijn gesprekspartners tussen de regels door op zinspeelden. In hun stiltes, tussen hun tanden die knarsten van woede en haat, lag het zaad van de catastrofe.
Uitsluitend begrip voor de gecompliceerde situatie en een eerlijke, nuchtere beoordeling van de psychologische en historische motieven van beide partijen kan hen verlossen uit de tragische, dodelijke beroering die momenteel heerst’.
Het elfde gebod
Naar aanleiding van de Facebook-oorlog vroeg Nieuw Wij of ik een column wilde schrijven. Ik moest meteen denken aan onderstaande versregels. Ze zijn niet afkomstig uit Psalm 104, maar uit de vrijwel identieke tekst in de Aton-hymne van Achnaton. De oude Egyptenaren waren doordrongen van de kwetsbaarheid van het bestaan. Zij beseften dat de kosmische en de maatschappelijke balans ieder moment kon omslaan in chaos.
Als de zon ondergaat aan de westelijk horizon ligt de wereld in duister, alsof ze dood is.
Elke leeuw komt uit zijn hol, alle slangen bijten. Duisternis heerst, de wereld zwijgt.
Bij het schrijven moet ik denken aan het gesprek dat ik de dag ervoor had met een vriend, op een zomers terras, op een steenworp afstand van de voormalige Oranje Nassaukazerne. Mijn goede vriend verzuchtte dat hij niet wist of Maria Nunez, een muziektheaterstuk waarvoor hij de teksten schreef, in het gepolariseerde klimaat weer uitgevoerd zou kunnen worden. Maria is een onder dwang tot het katholicisme bekeerde joodse vrouw die op de vlucht slaat voor de inquisitie. Op weg naar Amsterdam raakt ze bevriend met een islamitische vluchteling. Maria gaat over tolerantie en hoop. Sta ik nog steeds open voor dialoog, vroeg ik mij in alle ernst af. Toen herinnerde ik mij een uitspraak van een lid van de LJG dialoogcommissie: “Ook met stenen uit gebroken gebouwen kun je weer een huis opbouwen”.
Afgelopen Pesach organiseerden we voor de derde keer een dialoog-seder. Het was een hartverwarmend samenzijn van LJG gemeenteleden met christelijke en islamitische gasten, onder wie de Turkse consul en de Marokkaanse ambassadeur. Een vrouw met een Caraïbische achtergrond sprak over de trans-Atlantische slavernij. Sommige dialoogvriendschappen houden stand, zij zijn gebouwd op solide grond. Daar waar de vriendschap op drijfzand blijkt te rusten, zeggen wij tegen elkaar: Gedenkt het elfde gebod, gij zult niet wanhopen.