Nog onlangs ontmoette ik Olga – ik gebruik even niet haar echte naam, een Oost-Europese verpleegkundige die in Nederland werkt, en met een zoon die haar met Pasen vertelde dat hij ongelukkig is met het lichaam waarin hij is geboren. Ze dacht dat ze in de hel terechtgekomen was, en toch besloot ze haar liefde voor hem te laten winnen van de angst.
Ook nog niet zo lang geleden sprak een oude bekende mij aan. Ze wilde graag met mij praten over wat zij al langere tijd in gebed voor God had gebracht. Zij en haar partner voelden de diepe wens een derde te verwelkomen in hun liefdeshuishouden. Ze vreesde de reactie van haar geloofsgemeenschap, maar liet toch het vertrouwen prevaleren boven de vrees voor afwijzing.
Al langere tijd heb ik af en aan contact met een jonge man die zich door de kerk waar hij toe behoort, gedwongen ziet tot alleengaan. Ik vind dit uitermate lastig, maar we overwinnen steeds weer allebei onze terughoudendheid en ook onbegrip en boosheid en houden de lijnen open om bij elkaar te kunnen zijn.
En sinds anderhalf jaar ken ik Pjotr, een moedige activist uit Oost-Europa, nog geen 25 jaar oud, die nagenoeg alleen een website en een groep van jonge christelijke LHBT’ers onderhoudt. In een volstrekt homofobe omgeving, ook of juist kerkelijk, vermoedde hij dat het oordeel over wat hij voelde niet het laatste woord kon zijn en vond hij een weg naar buiten: naar vriendschap, naar perspectief en naar echte antwoorden op zijn vragen.
Er is een tijd geweest dat ik, amper 21 jaar, lid was van een praatgroep van het COC, en dat ik mij in het gesprek over seksualiteit en relaties vanuit ‘goed christelijke gedachte’ met hand en tand verzette tegen het idee dat er meer of ook iets anders zou kunnen zijn dan het vinden van een vriendje en dan voor eeuwig gelukkig worden. Ik was jong en ik had niet door dat het leven ook anders zou kunnen lopen dan volgens de lijnen van mijn eigen verwachtingen. Ik ben nu 45 jaar, single, een ouder wordende homo, ik moet mij meer dan ooit verhouden tot een bestaan dat afwijkt en behoorlijk wat werk verzetten om het leven te accepteren zoals dat nu komt.
De christelijke moraal, dat wil zeggen: de uitgesproken en de onuitgesproken moraal rond relaties en seksualiteit, past op geen enkele van de levensverhalen die ik net, natuurlijk veel te kort de revue liet passeren. Die moraal zie ik fijnzinnig vervat in het adagium ‘in liefde trouw’ dat mensen breed in de kerken wordt voorgehouden en dat eigenlijk betekent: zoek een partner, doe het daarmee de rest van je leven, en als het kan: krijg kinderen. Natuurlijk chargeer ik, maar de dominantie van deze heteronormatieve gedachte moet, vooral in de kerken, niet onderschat worden. En ik ervaar deze dominantie door de ervaringen van al die mensen die ik ontmoet en die niet weten waar ze met hun verhaal naar toe moeten en nog liever de kerk verlaten, dan het daar te delen.
Als de kerk een plek wil zijn waar mensen met hun verhaal terechtkunnen, dan is mijn voorstel, vanuit het ervaringsperspectief van het hebben van een andere seksuele oriëntatie: weg met de seksuele moraal zoals we die nu kennen. En dan niet een nieuwe bedenken om het mensen naar de zin te maken of om hen allemaal te accomoderen, ieder met zijn of haar eigen levensstijl, maar omdat moraal die zichzelf christelijk wil noemen en die de goede verhoudingen tussen mensen wil dienen, heel ergens anders wordt gevonden. Niet tegenover het verhaal van mensen in een voorgehouden en al dan niet bewust gehanteerd normatief kader dat hen voorschrijft, maar juist in wat die normativiteit doorkruist. God zit niet in onze gedefinieerde seksuele moraal, die stiekem nog altijd uitgaat van het nucleaire gezin, God zit juist in de breuk die daar dwars doorheen loopt en die is terug te vinden in de levens van de mensen die ik net heel kort beschreef. De God van Israël en van Jezus van Nazareth is geen God van de gebaande paden en dat zien we in de Bijbel in alle toonaarden terug, vooral in de verhalen over de mensen die Hij in dienst heeft genomen of tot de zijnen heeft geroepen. Ik noem: Jakob de hielelichter, David de schuinsmarcheerder, Rachab de hoer, Samuël het kind, Ruth de Moabitische, Maria de minste onder alle vrouwen, Zacheüs de tollenaar, Petrus de verloochenaar, de Samaritaanse vrouw, Paulus de vervolger, de eunuch uit Ethiopië en zo kan ik nog wel even doorgaan.
De kerk heeft toekomst als zij in de breuklijnen van de levens van mensen durft te stappen en te geloven, in plaats van hen iets voor te houden. De kerk heeft toekomst als zij in die grillige en weerbarstige en niet langs de gebaande paden verlopende verhalen van mensen sporen van God wil durven ontdekken. Weg met de moraal, door met dit verhaal, of: deze verhalen om een nieuwe moraal die gaat over nabijheid, precies zoals God zelf onder mensen wil zijn. Dan krijgen we ook een nabije kerk die mensen niet bij voorbaat afschrikt omdat zij hen een burgerlijke moraal voorhoudt die hoegenaamd niets met het christelijk geloof te maken heeft. De kerk die mij lief is en aan het hart gaat, heeft zo’n enorm tegoed aan nabijheid, laat zij die nu ook eens royaal op het terrein van de seksuele moraal gaan gebruiken.
Bovenstaande tekst werd gisteren door Wielie Elhorst voorgedragen tijdens 7keer7.
“Die moraal zie ik fijnzinnig vervat in het adagium ‘in liefde trouw’ dat mensen breed in de kerken wordt voorgehouden en dat eigenlijk betekent: zoek een partner, doe het daarmee de rest van je leven, en als het kan: krijg kinderen.”
dat is een misverstand. Die moraal is historisch gezien eerder; blijf celibatair, behalve als je meent dat het je roeping is om kinderen te mogen krijgen, en mocht dat laatste het geval zijn, zoek daar dan een levenspartner bij in een stabiele relatie. (zie b.v. 1 Kor. 7:1-9 en 20 eeuwen katholieke Kerkgeschiedenis)