Net wanneer ik voor mijn klas sta te ratelen over hoofdzinnen en bijzinnen met inversies, zie ik in de klas naast mij – er zit glas in de deur tussen onze lokalen in – een van de andere docenten, Rory de Groot, met zijn buik op een kruk balanceren en zwembewegingen maken.
Later, op de vraag wat hij in godsnaam aan het doen was, vertelt Rory over E., een van zijn leerlingen. Ik ken hem ook. Hij is verreweg de meest extraverte leerling bij ons op school, iemand waaromheen het makkelijk verbroedert. Hij is grappig en sociaal, kleedt zich als een dandy en is de hele tijd in de weer om tiktok-video’s te maken over het leven in Nederland, zíjn leven in Nederland.
Rory had zijn leerlingen gevraagd wat ze graag deden in hun vrije tijd, vroeger, toen ze nog in hun thuisland woonden. E. komt uit Jemen, een land dat grenst aan het zuidelijke deel van Saoedi-Arabië en waar al sinds 2015 een bloedige burgeroorlog woedt. Hij is een van de bijna vierenhalf miljoen mensen die zijn leven op het spel heeft gezet om aan de terreur te ontsnappen. De bizar lange afstand legde hij te voet af. Vóór dat alles, hield E. heel erg van zwemmen.
Rory stelde hierop de logische vraag: “Ga je hier in Deventer dan ook weleens zwemmen?” Dat had hij wel geprobeerd, zei E., maar in zwembad De Scheg was hij door een badmeester vrijwel direct uit het water gevist. Die vertrouwde de zaak blijkbaar niet, omdat E. zo’n aparte zwemstijl had.
“Maar, hoe zwem je dan?” vroeg Rory. E. deed het wel even voor: armen die omhoog en omlaag zwaaien, trappelende benen, al met al één grote spartelende beweging. “Is toch goed?” zei E., en in het Engels voegde hij eraan toe dat hij op die manier altijd prima zijn hoofd boven water heeft weten te houden. Ook toen hij op zijn vluchtroute zo ongeveer de breedste rivieren van Polen moest oversteken. Ik zie voor me hoe hij op dit punt in het gesprek knikkend zijn armen spreidt, om respectbetuigingen in ontvangst te nemen. Zo van: kijk, hier sta ik levend voor je, ik heb dat gewoon gecheft.
Toen kwam dus die scène die ik vanuit mijn klas zag: dat Rory, zeker de beroerdste niet, een kleine demonstratie gaf van hoe wij hier in Nederland zwemmen. De schoolslag. Eerst je helemaal uitstrekken, de armen keurig naast elkaar, dan ze gelijktijdig in twee halve cirkels naar achteren bewegen, dan je benen intrekken en dezelfde beweging maken. Dan van voren af aan, armen, benen: soepel en gestroomlijnd, en alsmaar doorgaan. Rory zal iets hebben gezegd als: “Als je ’t zo doet, kan geen badmeester je wat maken.”
E. moet verbaasd hebben gekeken.
Hoewel Rory en ik het natuurlijk eens waren over het belang van zwemles, en dan vooral: leren hoe je je redt in het water, ging ons gesprek niet ontoevallig over op de typisch Nederlandse drang om voor alles specifieke manieren te hebben. Kunnen we dan nooit even zo los zijn, vroegen we ons af, om iemand lekker te laten gaan in het water. Zolang diegene zijn hoofd boven water houdt en voor zichzelf kan zorgen, schoolslag of niet – waarom niet dat gewoon even toestaan?
En al die regeltjes ook die we hebben bedacht, zei ik daarna tegen Rory. Neem nu A., een man uit mijn klas, die erg houdt van autorijden. Het eerste half jaar hier mocht hij met zijn Irakese rijbewijs gewoon de weg op. Heerlijk vond hij het. Kriskras cruiste hij door Nederland, van Groningen tot Limburg en Zeeland, maar na dat halve jaar was het gedaan met zijn vrijheid op het asfalt. Toen moest hij zijn Nederlandse rijbewijs halen. Natuurlijk, oké – ander land, ander verkeer, andere regels – maar waarom dan dat eerste half jaar wél?
En dan de verzekeringswereld, verzuchtte Rory. Ook een complex netwerk van procedures en voorschriften die zelfs voor Nederlanders soms onnavolgbaar zijn.
Nu is trouwens het moment om bij jezelf na te gaan of je nog ergens een oude brommer hebt staan. Ook al staat ‘ie al jaren in je schuur tot roestskelet te vergaan en was het in de jaren negentig dat je er voor het laatst mee over de weg knetterde – tientje per maand naar de verzekering, of je riskeert een flinke boete.
Iedereen aan boord is de eerste voorinburgeringsschool van Nederland. Een plek waar vluchtelingen – met of zonder status – nog vóór hun inburgering kennis kunnen maken met onze taal, cultuur en alles wat daarbij komt kijken. Een multidisciplinair programma van vier dagen per week bereidt de deelnemers voor op hun inburgeringstraject en een baan boven uitkeringsniveau. Het programma richt zich op meedoen, zelfredzaamheid, taalverwerving in de klas én in de praktijk, werknemersvaardigheden, de Nederlandse normen en waarden, aandacht voor (en het verhogen van) psychisch welzijn, integratieactiviteiten in de praktijk (de stad leren kennen, museumbezoek, werken in de moestuin) en sport. Lees hier meer en lees het interview met initiatiefnemers Sanne Terlouw en Laura Faber dat eerder op NieuwWij.nl verscheen.