De installatie ‘Asjera’s terugkeer’ maakt veel los. Het kunstwerk, namens het Bijbels Museum tot vorig weekend tentoongesteld als onderdeel van de expositie Exodus in buitenplaats Doornburgh te Maarssen, bestaat uit een stoet beeldjes van de godin Asjera, die in de Bijbel meermaals wordt vermeld, vaak in negatieve zin als ‘afgod’. De beeldjes werden gekleid en gebakken door kunstenares Marieke Ploeg, die daarvoor hulp kreeg van vele vrijwilligers, en zijn gebaseerd op figuurtjes die bij opgravingen rond Jeruzalem zijn gevonden. Voor Ploeg verwijst het kunstwerk naar een traditie van het wegstoppen van vrouwelijke elementen in de verbeelding van het heilige, iets dat zij met haar kunst graag wil doorbreken.
Het kunstwerk kon rekenen op steun, maar ook op de weerstand die het idee van een afgod opriep, bijvoorbeeld bij ND-columniste Reina Wiskerke (ND, 15 september). Afgelopen vrijdag, twee dagen voor de sluiting van de expositie, vernielde een bezoekster een heel aantal van de beeldjes, blijkbaar omdat die een bedreiging vormen voor het idee dat er maar één God kan zijn (Trouw, 24 september).
Onlangs sloot ook theoloog Alain Verheij zich aan bij degenen die niet veel moeten hebben van het idee dat Asjera ons iets kan leren over God, gender en het weggestopte vrouwelijke (ND, 26 september). In zijn argumentatie bespeuren wij een zekere gemakzucht, waardoor hij schadelijke theologische reflexen kritiekloos herhaalt in plaats van er, waar dit kunstwerk toch toe uitnodigt, mee in gesprek te gaan. Omdat we dit patroon in meerdere afwijzende reacties bespeuren, lijkt het ons zinnig aan te wijzen waar het in onze optiek misgaat en waarom dit kunstwerk een aanleiding geeft om anders te gaan lezen. Kern van onze bijdrage is dat ‘gender’ om meer gaat dan enkel voornaamwoorden, en dat zowel de meerstemmigheid van de Bijbel als het christelijke koloniale verleden vragen om een fijnzinnigere leesstrategie wanneer ‘heidenen’ en ‘afgoden’ ter sprake worden gebracht.
Om met het eerste, gender, te beginnen: Verheij schrijft dat God “vanzelfsprekend voluit [zowel] vrouw als man is. En alles ertussenin”. Wij staan erbij te knikken en te juichen. Toch is het wel goed om even stil te staan bij wat hier gebeurt. Het is, nog steeds, een interventie om zo over God te spreken, als hij, zij en hen. Het gaat tegen de stroom van de teksten in, hoewel Verheij het doet voorkomen alsof bijbelse profeten het gewoon met hem eens zijn.

Het gaat ook in tegen wat de meerderheid van predikanten en kerkgangers, ook in Nederland vandaag, een comfortabele godstaal vinden. Het is goed, nodig, belangrijk om de vanzelfsprekende mannelijkheid van God ter discussie te stellen, vinden ook wij, maar het is ook goed om te onderstrepen dat je daarmee wat exegetische en hermeneutische stappen neemt, waarbij je schatplichtig bent aan grote inzet van feministische, womanistische en queer exegeten op wiens schouders we staan. Je maakt keuzes: ten opzichte van teksten die in grote meerderheid in mannelijke termen over God spreken, kies je voor wat bijeengesprokkelde teksten die vrouwelijke beelden gebruiken, meervouden en alles wat ertussen zit.
Daarom is het vreemd dat hij eerder in zijn reactie op de Asjera-sage zonder meer de kant kiest van de ‘meerderheid’, wanneer hij stelt: “Israëlieten aanbaden godenbeelden. Het punt is alleen dat elke profeet in de Bijbel, elke schrijver van de Bijbel en elk Bijbelboek zich daar hevig tegen hebben verzet.” Hier wordt precies de kritiek van Marieke Ploeg relevant. Bijna alle profeten waren mannen. Vermoedelijk waren alle schrijvers van de bijbel dat ook. Elk bijbelboek -van de hand van een man.
Om ook andere perspectieven aan het woord te laten, voor zover die niet voorgoed verloren zijn gegaan, moet je harder werken, beter je best doen. In de teksten zien we met name de ‘officiële’ monotheïstische en in Jeruzalem gecentreerde godsdienst terug, maar toch ook sporen van wat er ook moet zijn geweest: het meer pluriforme godsdienstige leven van alledag, waarin vrouwen wel een rol konden spelen. Je moet de moeite nemen om even te spieken in de zadeltassen van Rachel, om daar de meegesmokkelde huisgoden aan te treffen – die vrij vanzelfsprekend in het verhaal voorkomen en door niemand worden gesloopt (Genesis 31). Je moet open kunnen staan voor de vragen die het oproept wanneer men zich, eigenlijk heel vindingrijk, Opstanding als een godin voorstelt (Handelingen 17). Je moet je verbeelding gebruiken om je voor te stellen hoe het zou zijn: een uitje naar de weverijen van Asjera (2 Koningen 23). Het is gemakzuchtig te denken dat het voldoende is Gods voornaamwoorden te wijzigen, maar niet te willen zien op welke andere manieren mannelijkheid dominant is in de verhalen: in auteurschap, redacteurschap, onderwerpkeuze, perspectief, verondersteld lezerspubliek en de oorverdovende stiltes in de tekst.
Verheij schrijft dat Ploeg de beeldjes naar haar eigen beeltenis heeft vervaardigd. Het is boeiend wat hij dan toevoegt: ‘en daar hoor ik niemand over’. Verheij maakt zijn bezwaar niet expliciet, het is gissen waarom we daarover wel iets zouden moeten horen. Is het omdat het nog hovaardiger zou zijn – een beeld van God maken is al erg, een beeld dat op jezelf lijkt al helemaal? Niet voor niets schrijft Ploeg hoe het verhaal van Asjera (dat zij inderdaad wat smeuïg beschrijft) als van het toneel verdwenen vrouwelijke helft van God haar raakte. Wij kunnen er ons iets bij voorstellen.
Om je een voluptueus vrouwenlichaam als goddelijk voor te stellen is ook een interventie, tegen het licht van een traditie waarin rationele, disembodied mannelijkheid vanzelfsprekend tegenover zinnelijke, lichamelijke vrouwelijkheid werden geplaatst. Het breekt iets open dat gestold was. Anders gezegd: voor het stollen van godsbeelden maakt het niet uit of ze materie zijn, of enkel in onze hoofden zitten in al hun gestoldheid.
Wat betreft ‘afgoden’ en ‘heidenen’ is er in de eerste plaats meer kritisch bewustzijn nodig ten opzichte van de bijbel, en erkenning van de meerstemmigheid die de teksten altijd kenmerkt. Dat de Deuteronomistische theologie ‘afgoderij’ met geweld afwijst, betekent niet dat je dat zomaar kunt overnemen. De polemiek tussen aanhangers van JHWH en degenen die geloven in ‘afgoden’ werd op schrift gesteld in een tijd waarin het voor de auteurs belangrijk was duidelijke scheidslijnen te trekken tussen Zelf en Ander. In een context met veel onzekerheden over de eigen identiteit en toekomst (de Babylonische ballingschap), komt de nadruk al snel te liggen op wat zeker is en bij ‘ons’ hoort. Dan is het handig als er een Ander is die echt anders is.
Teksten over afgodsbeelden zeggen vaak meer over de behoefte om scheiding aan te brengen dan over daadwerkelijke praktijken. Daarbij wordt makkelijk vergeten dat het beeld dat van de ‘heiden’ geschetst wordt weleens (zwaar) overdreven zou kunnen zijn, én dat God zich niet zelden schuldig maakt aan wat juist de heidenen wordt verweten. Het is goed te bedenken dat God, juist als het over ‘afgoderij’ gaat, vaak wordt voorgesteld als jaloerse en soms gewelddadige echtgenoot (m) in seksistische beeldspraak.
In de tweede plaats is het van belang dat deze termen door de geschiedenis heen extra betekenissen hebben gekregen die je als witte, protestantse theoloog in het post-koloniale antropoceen niet kunt negeren. Bevreemdend wordt het daarom vooral als Verheij zijn oppervlakkig-inclusieve God tegenover ‘hysterische [!] heidenen’ plaatst. Zijn beeld van ‘heidendom’ is zelfgenoegzaam, onkritisch en net zo gedateerd als een exclusief mannelijk godsbeeld. “Het aloude heidendom”, zo schrijft Verheij, “omvat de gesloten belevingswereld van een mensheid die uiteindelijk alleen nog maar hysterisch naar zichzelf kan verwijzen.” Hier gaat hij zonder meer mee met een christelijke traditie die zich verheft boven dat kwalijke, zo tekortschietende ‘heidendom’. Een geschiedenis waarvan je zou hopen dat we ons daar inmiddels bewust van zijn, zeker als religieuze professionals. Wij staan immers in een protestantse Nederlandse traditie die in onze koloniale eeuwen mensen tot slaaf heeft gemaakt, en die hun tradities met de grond gelijk maakte met ter legitimatie juist dat beroep op hun ‘heidendom’, dat onder het superieure christendom werd geplaatst. Eigenlijk net als Verheij hier doet. Zo lijkt zijn eerder beleden en als vanzelfsprekend voorgestelde inclusiviteit enkel oppervlakkig, zonder besef van hoeveel er verwoest en verdwenen is door eeuwen patriarchale en koloniale dominantie.
Door God en afgod zo in absolute termen tegenover elkaar te stellen als inclusief en open versus gesloten en hysterisch, zoals Verheij doet, doet hij de veelstemmige en soms ook problematische bijbelse teksten geen recht, maar slaat ze plat. Wij nemen de ‘terugkeer van Asjera’ liever serieus als interventie om de teksten nauwkeuriger, fijnzinniger en origineler te lezen.
Leestips
Kune Biezeveld. Als Scherven Spreken : Over God in Het Leven Van Alledag. (Zoetermeer: Meinema, 2008).
Meindert Dijkstra, “Women and Religion in the Old Testament.” In: Bob Becking en Meindert Dijkstra (red.), Only One God? (New York: Sheffield Academic Press Ltd, 2001).
Marion Gibson. Imagining the Pagan Past: Gods and Goddesses in Literature and History Since the Dark Ages. (New York: Routledge, 2013).
Thomas Jürgasch, T. “Christians and the Invention of Paganism in the Late Roman Empire.” In: Michelle Salzman, Marianne Sághy, & Rita LizzyTesta (red.), Pagans and Christians in Late Antique Rome: Conflict, Competition, and Coexistence in the Fourth Century (The Wiles Lectures). (Cambridge: Cambridge University Press, 2015), pp. 115-138.
Anne-Marie Korte, “Ontvreemding en ontferming: het raadsel van Rachels ‘godenroof’ (Gen. 31).” In: Bert Blans (red.), Stapstenen: opstellen over spiritualiteit en filosofie, aangeboden aan Ilse N. Bulhof (Best: Damon, 1997), 41-67.
Anne-Marie Korte, “Significance Obscured: Rachel’s Theft of the Therafim.” In: Jonneke Bekkenkamp & Maaike de Haardt (red.), Begin with the Body: Corporeality, Religion and Gender (Leuven: Peeters, 1998), 157-182.
Marianne Moyaert, Christian Imaginations of the Religious Other: A History of Religionization. (Hoboken en Chichester: John Wiley & Sons, verwacht 2024).
Steven T. Newcomb, Pagans in the promised land : decoding the doctrine of Christian discovery. (Golden: Fulcrum Pub., 2008).
Saul M. Olyan. “The Ascription of Physical Disability As a Stigmatizing Strategy in Biblical Iconic Polemics.” In: Candida Moss & Jeremy Schipper (red.), Disability Studies and Biblical Literature. (New York: Palgrave Macmillan, 2009), pp. 89-102.
Melissa Raphael. “A patrimony of idols: second-wave Jewish and Christian feminist theology and the criticism of religion.” In: Sophia 53 (2014), pp. 241-259.
Ik heb het stuk van Alain Verhey niet gelezen, maar afgaande op jullie artikel, denk ik dat ik het roerend met hem eens ben (ook al is hij een witte man…)! Toen ik over de rel las betreurde ik net als hij hoe slecht de meeste mensen op de hoogte zijn van de Bijbelse thematiek. De Bijbelse(/joodse) verteltraditie is heel simpel op dit punt, vind ik, gewoon beginnend met het begin (Genesis 1 en 2), de mens (man/vrouw/lhbtq+) is geschapen naar het beeld van God. ‘God is alles in allen’ volgt de apostel Paulus (joods geleerde) er nog ter verduidelijking aan toe, vanuit zijn levensverhaal, in zijn tijd. Verder zijn er in de vertellingen toch ook heel veel vrouwen die het Goddelijke ideaalbeeld belichamen, op eigen kracht, tegenover de man, samen met de man, afgezet tegen de patriarchale samenleving waarin zij leefden. En of er vrouwelijke auteurs tussen zitten: waarom eigenlijk niet? We zijn vrij om hier in onze tijd ons eigen levensverhaal en gender aan toe te voegen. Het kunstwerk met de beeldjes vervult ook die rol, maar ik kan meevoelen met de vrouw die haar woede erop koelde; ongetwijfeld is zij een fervent de Bijbellezer. Dat de kerkelijke traditie veel vrouwonvriendelijker is dan de Bijbelse verteltraditie mag duidelijk zijn. Maar het gaat er dus al die tijd om dat een beeldje van klei God vastlegt in een veel te klein en statisch begrip. Het beeld moet in beweging kunnen zijn…omver geschopt mogen worden!
Persoonlijk is mijn verontwaardiging over het kapot trappen van een kunstwerk groter dan dat een kunstwerk mensen zou kunnen krenken. De kunstenaar pretendeert (als ik het goed begrijp) niet om God of de Waarheid vast te leggen, maar wil juist dominante beelden open breken. Kan de dame die de zaak vernielde, en daarmee een morele grens over ging, daar eigenlijk wel tegen?
Een verstandige uitnodiging… Morgen zal ik in mijn preek het extreme monotheïsme noemen dat in het Jeruzalemse jodendom de boventoon voerden. De evangelisten en latere domatieke uitwerkingen van de Triniteit als ‘openbaring’ van de goddelijke en tegelijk vrouwelijke wijsheid (de sophia) zijn we kwijt geraakt. Willen we dit vroege christendom beter begrijpen dan kan ‘Jeruzalem’ niet alleenzaligmakend zijn, betoogt de theoloog Tjeu van den Berk, maar moeten we ook naar het joodse en christelijke Alexandrië, omstreeks 50, kijken. https://www.theologie.nl/het-oude-egypte-bakermat-van-het-jonge-christendom-door-tjeu-van-den-berk/.
‘Het is gemakzuchtig te denken dat het voldoende is Gods voornaamwoorden te wijzigen, maar niet te willen zien op welke andere manieren mannelijkheid dominant is in de verhalen: in auteurschap, redacteurschap, onderwerpkeuze, perspectief, verondersteld lezerspubliek en de oorverdovende stiltes in de tekst.’
Hier ben ik het volledig mee eens. De mannelijke dominantie zit niet alleen in de zichtbare dingen, maar speelt onder ons aller huid tot in onze genen een rol. Exact hetzelfde mechanisme als racisme. Het is zoveel complexer dan simpel woordgebruik.
De beeldjes vernietigen is een nieuwe mini beeldenstorm. Tjonge, wanneer leren we nou eens collectief om te stoppen met dit zinloos geweld dat voortkomt uit de gedachte dat jij de waarheid in pacht hebt.
Duizenden jaren patriarchaat, in politiek, cultureel, religieus en spiritueel opzicht blijft nog ‘wel even doorwerken’ zowel in de onderbouw als de bovenbouw van de samenleving. In de dualistische wereld worden de vrouwelijke en mannelijke principes en ook de vrouwelijke scheppende kracht en de mannelijke tegenover elkaar gesteld en onvoldoende gezien als twee verschijningen van één en dezelfde goddelijke, scheppende kracht. Dualiteit brengt dominantie strijd met zich mee, waarbij in eeuwen van patriarchale hegemonie binnen de hoofdstromingen in de monotheïstische religies het vrouwelijke principe ontkent en ook onderdrukt wordt. Maatschappelijk feminisme en haar theologische en spirituele evenknie zijn en blijven hard nodig. Het uitwissen van Asjera en andere vrouwelijke godsideeën gaat helaas nog vaak gepaard met theologische goedpraterij, regelmatig directe onderdrukking, soms vervolging en dus ook met vernieling.
Dank Mariecke en Janneke voor jullie wijze beschouwingen. Ik kan het niet anders dan op mijn manier.
Is getekend: een witte, westerse man.
Uit opgravingen blijkt dat in de volksreligie Jahweh en Asjera als een echtpaar werden vereerd. Los hiervan werd het monotheïsme, dat door Ezra uit Perzië was ingevoerd, door de elite van bijbelschrijvers in de verhalen over Abraham, Mozes, David e.a. verwerkt, om zodoende een nationale (on)heilsgeschiedenis te creëren en het volk middels de tempelreligie bijeen te houden.
Meestal botsten beide religievormen niet met elkaar, al kon (kan) er soms even een beeldenstorm losbarsten.
Er zit nog een taalkundige kant aan ook. De Hebreeuwse tekst van de Bijbel is oorspronkelijk geschreven in medeklinkers (met soms een extra j voor e, i of ai, en een w voor o, u of au). De klinkeraanduidingen die wijk nu kennen zijn uit de achtste eeuw.
Hebreeuws heeft naast een enkelvoud en een meervoud ook een vorm voor het tweevoud (op -ajim). Deze vorm wordt nu vrijwel alleen gebruikt voor lichaamsdelen die in paren voorkomen, vroeger moet het tweevoud vaker gebruikt zijn. Speciale werkwoordsvormen voor het tweevoud komen in de overgeleverde teksten niet voor, te oordelen naar het klassieke Arabisch hadden ze meestal de uitgang -a.
De tekst “Beresjit bara’ Elohim..” in het begin schiep God kan ook gelezen worden en misschien bedoeld zijn als””Beresjit bara’a elohajim..” in het begin schiepen de beide goddelijke machten (Jahwe en Asjera)..
De tekst van Genesis 1:27 moet dan bedoeld zijn als: naar het beeld van de beide goddelijke machten schiepen zij hen, als man en vrouw schiepen zij hen. Dat is in ieder geval een stuk logischer dan wat er nu gelezen wordt.
Ik heb jullie artikel geheel gelezen zoals deze geschreven is.
Ik lees ook de bijbel zoals deze geschreven is. Het eerste wat God aan ons gaf in de schepping is dat we een sprekende geest werden. Daarmee konden we met God communiceren. Daarmee is taal ontstaan. Een geweldig middel. Daarom heeft alles wat in de bijbel staat voor mij een diepe waarheid. Er staat iets heel bijzonders in het Nieuwe Testament. Iets wat me enorm geraakt heeft in Romeinen 1:26 ik lees het graag in het engels omdat ik dat mooier en schoner vind . “Refusing to know God, they soon didn’t know how to be human either—women didn’t know how to be women, men didn’t know how to be men. Sexually confused”…
En dan moet ik meteen denken aan de grootste wijsgeer in de hele geschiedenis: “Wat geweest is, dat zal er zijn, en wat gedaan is, dat zal gedaan worden; er is niets nieuws onder de zon”.
Hoe kunnen we vrijkomen van deze gevolgen van onwetendheid?
Keer je naar Mij terug, hoor! En je ziel zal leven ontvangen. (Jesaja 55) Dit is echte vruchtbaarheid.