In 2020 werd op twee verschillende momenten op een interessante en kritische manier de verhouding tussen joden en moslims onder de loep genomen. Het eerste moment betrof de herdenking van 4 mei 2020 waarbij schrijver Arnon Grunberg in de Nieuwe Kerk te Amsterdam een lezing voordroeg. Het tweede moment was het theaterstuk dat door Soufiane Moussouli eind oktober 2020 werd opgevoerd in Podium Mozaïek in Amsterdam, onder de titel ‘Ik Denk dat Ik een Jood Ben’. In wat volgt bespreek ik de kritische inzichten die beide momenten bieden, en ga na wat ze tezamen opleveren op vlak van zowel verbreding als verdieping.

Arnon-Grunberg-lezing_YouTube
Arnon Grunberg tijdens de 4 mei lezing Beeld door: Youtube

75 jaar na de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog in Nederland hield Grunberg zijn herdenkingsrede. Die vond plaats tijdens de lockdown vanwege COVID-19 in een lege Nieuwe Kerk te Amsterdam. In zijn rede stelde hij onder meer dat individuen nooit gereduceerd mogen worden tot de groep waartoe ze behoren of verondersteld worden te behoren. Uitsluiting van één minderheid zal immers vroeg of laat ook andere of alle minderheden treffen. Hij sprak de legendarische woorden: “Voor mij was van het begin af aan duidelijk: als ze het over Marokkanen hebben, dan hebben ze het ook over mij.” De herdenkingsrede op een scherm volgen, is indringend niet alleen vanwege de inhoud van de lezing maar ook vanwege de context ervan. Een herdenkingsrede zonder publiek: in de volledig uitgestorven kerk galmen Grunbergs woorden na. De lezing kan op YouTube terug beluisterd worden, en ik kan dat alleen maar aanraden meermaals te doen.

De echo benadrukt de leegte van de Nieuwe Kerk, en benadrukt zo wat zich daar afspeelt: de stilte wordt doorbroken door overwegingen over oorlog en menselijk lijden, wat de afwezigheid onderstreept van mensen die er wél hadden kunnen zijn, maar zijn omgekomen door oorlog en conflict, dichtbij en ver weg, in zowel tijd als plaats. De herdenkingsrede is momenteel uitgegeven in de bundel Als Ze Het Over Marokkanen Hebben, en het loont het na te lezen en in eigen tempo te herkauwen. In Grunbergs rede wordt de verhouding tussen joden en moslims in een nieuw licht gesteld door middel van een waarschuwing. Immers, zo stelt hij, dat als vandaag de dag over bepaalde bevolkingsgroepen gesproken wordt…

…op een manier die doet denken aan de duisterste tijd uit de twintigste eeuw, als dat gewoon is geworden, er vroeg of laat op die manier ook weer over Joden gesproken kan worden. [1]

Moslims

De bevolkingsgroep waar expliciet naar wordt verwezen zijn Marokkaanse Nederlanders, maar kan breder geïnterpreteerd worden als moslims in het algemeen. Marokkaanse Nederlanders zijn regelmatig negatief onderwerp van publiek debat: waarschijnlijk hoeft niemand herinnerd te worden aan de uitspraken van PVV-partijleider Geert Wilders over deze groep burgers en de rechtszaak die erop volgde.[2] In publieke debatten over religie en multiculturalisme wordt echter minstens zo vaak verwezen naar de islam en moslims in het algemeen als een zogenaamd ‘probleem’ voor de Nederlandse samenleving.[3]

Grunberg roept Kamerleden en ministers op om het goede voorbeeld te geven, en om “altijd voor ogen te houden dat de staat noodzakelijk is, maar tevens een potentieel kwaad dat met achteloze vanzelfsprekendheid mensen, bevolkingsgroepen kan vermorzelen”.[4] Zo wijst hij op de macht van de staat, die zowel constructief als destructief kan zijn. Grunberg wijst op deze manier ook op het feit dat verschillende minderheden die ambigue relatie met de staat delen: een staat die kan beschermen maar ook vernietigen, en soms een beetje van beide kan doen.

Het onderstrepen van de gemeenschappelijkheid van joden en moslims doelt impliciet op de verschillende maar overlappende verhouding die joden en moslims hebben met het seculiere dan wel christelijke Europa. De overlap in Oriëntalistische en racialiserende discoursen ten aanzien van joden en moslims maken dat stereotypen en vijandsbeelden recentelijk hebben kunnen verschuiven. Zoals historici Remco Ensel en Evelien Gans benadrukken, het stereotype van ‘de Jood’ kan getransformeerd en geprojecteerd worden op andere minderheden.[5] Zo leunen hedendaagse discussies over jongensbesnijdenis, die zich veelal richten op moslims, op een oudere antisemitische geschiedenis. Daarin was besnijdenis hét symbool voor de zogenaamde bloeddorst en seksbelustheid van joden. Het is deze beeldvormingsgeschiedenis, met name gebaseerd op een erfenis van christelijke retoriek, die maakt dat (niet) besnijden voor vele joodse en islamitische minderheden nooit een neutrale optie is geweest.[6]

Bovendien zijn antisemitisme, racisme en islamofobie in de Europese geschiedenis en samenleving geen losstaande gegevens. Zij geven vorm aan elkaar in vertogen die dan weer worden geprojecteerd op diegenen die worden verondersteld joods te zijn, dan wel moslim, dan wel zwart, of in een amalgaam van dat alles, bijvoorbeeld in de figuur van de vluchteling.[7] Het wijzen op de historische connecties, overlap en specificiteiten is van belang omdat het ook onverwachte vormen van solidariteit kan verbeelden.  Dit gaat op radicale wijze verdeel-en-heers mechanismen tegen waarbij minderheden juist tegen elkaar uitgespeeld worden. Zoals race-critical onderzoeker Alana Lentin de huidige academische discussies hierover samenvat:

Exclusive responsibility for antisemitism is placed onto minoritized communities, in particular Muslims. Instead, in order to adequately theorize antisemitism today, we need to see it as entangled with Islamophobia.[8]

Grunbergs woorden bleken echter danig controversieel. Zijn suggestie dat er op een bepaalde manier een verband zouden kunnen bestaan tussen de posities en ervaringen van joden en moslims werd door sommigen met lof ontvangen, anderen reageerden met afgrijzen. De auteur ontving zelfs doodsbedreigingen. Zulke uiteenlopende reacties doet natuurlijk afvragen wat er precies op het spel staat, en voor wie.

Identiteit

Het theaterstuk van Soufiane Moussouli moeten we in samenhang met de interventie van Grunberg interpreteren. De voorstelling ‘Volgens Mij Ben Ik een Jood’ is het eindresultaat van een ontwikkelingstraject dat Moussouli volgde bij ‘Black Sheep Can Fly’ van theatermakers Saman Amini, Nima Mohaghegh en Christine de Jager.[9] Samen met schrijfster Maaike Bergstra en regisseur Ada Ozdogan maakte Mousouli een toegankelijke monoloog over identiteitsvraagstukken en de geschiedenis van Marokko wat betreft de aan- en afwezigheid van de joodse gemeenschap.

Moussouli doet dit aan de hand van de oprechte twijfels en energieke belevenissen van Brahim, een Marokkaans-Nederlandse jongen. Uitvergroot wordt het moment van de huldiging van Ajax op het Museumplein, alwaar Brahim zich een ongeluk springt en danst op ‘En wie niet springt die is geen jood!’ Totdat zijn schoolvrienden Mo, Fouad en Samet hem tot de orde roepen. Met hen is Brahim gewend vette grappen te maken over hun joodse klasgenoot. De omslag vormt een vakantieliefde in Tanger. Brahim ontmoet Sarah, die hem tijdens hun tweede ontmoeting meeneemt naar een joodse begraafplaats. Brahim’s verbazing en vertwijfeling is groot: joods én Marokkaans, kan dat? De kleurrijke monoloog voert het publiek onder ander mee in taxi’s in Tanger, het vliegveld van Tel Aviv en de checkpoint bij de Klaagmuur in Jeruzalem. Gaandeweg komt Brahim er steeds meer achter dat hij met zijn jeugdig antisemitisme – en zijn initiële afwijzing van Sarah – eigenlijk de Marokkaanse geschiedenis en cultuur verloochent. Tijdens Brahim’s reis in Israël wordt gesuggereerd dat één van Brahim’s oma’s misschien wel een joodse achtergrond heeft. Dit verklaart de titel van het theaterstuk. ‘Volgens Mij Ben Ik een Jood’ duidt hiermee niet alleen op de exploratie van de Marokkaanse geschiedenis en Marokkaans-zijn, maar ook op eventuele onverwachte joods-islamitische vervlochten familiegeschiedenissen.

Het theaterstuk benoemt echter ook de politieke ontwikkelingen sinds de Tweede Wereldoorlog die joden en moslims gaandeweg als verschillende groepen met tegengestelde belangen en loyaliteiten tegenover elkaar hebben geplaatst. Brahim verbaast zich over zijn onwetendheid over de lange complexe joodse geschiedenis in Marokko, en maakt zich boos over het hedendaagse lot van de Palestijnen. Hiermee de-essentialiseert het theaterstuk antisemitisme onder Marokkanen en moslims. Dit is in het huidige publieke debat, waarin moslims verantwoordelijk gehouden worden voor inherente jodenhaat, een belangrijke interventie.

Waar ‘Volgens Mij Ben Ik een Jood’ verschilt van Grunbergs herdenkingsrede, en die volgens mij op een interessante manier complementeert, is in dit bijkomend de-essentialiseren van identiteit. Zo stelt de aankondiging van het theaterstuk dan ook:

Wat als jij een moslim bent en de ander een jood is? Of jij een Nederlander, de ander Marokkaan, Syriër, Afghaan? De ene straight hetero en de andere gay? De ene wit, de ander zwart? Wat als men elkaar niet kent, maar denkt te weten wat die daar is? Wat als je jezelf niet kent?[10]

Waar de voorstelling uiteindelijk alleen gaat over joden, moslims en Marokkanen, ligt de inzet duidelijk bij het bevragen van categorieën die we als vanzelfsprekend beschouwen. Om die reden slaat cultuurjournaliste Herien Wensink de plank mis wanneer zij in de Volkskrant schrijft dat “vooral schokkend is het besef dat zulk achteloos antisemitisme voor jongens als Brahim volstrekt vanzelfsprekend is.”[11] Ook de titel van de recensie van Annette Embrechts in de Theaterkrant, ‘Amicale Monoloog over Religieus Oerconflict’ kan er, ondanks de positieve toon over het theaterstuk, niet verder naast zitten met de term ‘oerconflict’.

al-aqsa-moskee
Beeld door: Wikimedia Commons

De voorstelling draait juist om het in vraag stellen van vanzelfsprekendheden. Het ontkent niet bepaalde problematische fenomenen, zoals de verbanden tussen identiteit, migratie, sociale klasse, gender en antisemitisme in de expressie en straatcultuur van een aantal jonge Marokkaans-Nederlandse mannen.[12] Het plaatst ze echter wel in de broodnodige historische-politieke context. Recensies zouden vervolgens niet alsnog een zogenaamde vanzelfsprekendheid mogen poneren.

Het theaterstuk kan dus geïnterpreteerd worden als een deconstructie van identiteitscategorieën. Het kan ook opgevat worden als een bijdrage aan het zichtbaar maken van de ervaring van wat cultural studies scholar Ella Shohat de Arab-Jew noemt: cultureel Arabisch, religieus joods. Shohat ziet de geschiedenis van Arabische joden als onlosmakelijk verbonden aan het lot van de Palestijnen sinds de Tweede Wereldoorlog:

If Palestinians paid the price of Europe’s industrialized slaughter of Jews, Arab Jews woke up to a new world order that could not accomodate their simultaneous Jewishness and Arabness.[13]

In deze politieke-historische context hebben veel joodse gemeenschappen doorheen het Midden Oosten het veld moeten ruimen voor een vertrek naar Israël, gestimuleerd door politieke leiders die hierdoor vooral hun eigen belangen gediend zagen. Dit geldt ook voor de joden in Marokko, die met name in de jaren ‘50 en ‘60, maar ook nadien, massaal emigreerden naar Israël.[14] Dit verklaart waarom een beroemde Marokkaanse schrijver als Tahar Ben Jelloun de hoofdpersoon in zijn roman Moha le Fou, Moha le Sage kan laten zeggen: “Weet je Mosje, elke jood die het land verlaat, is een stuk van mezelf dat vertrekt”.[15] Het vormt ook de achtergrond voor de prachtige documentaire van de Franse filmmaakster Simone Bitton die op IDFA 2020 vertoont werd. In ‘Ziyara’ (een Arabisch term die verwijst naar pelgrimage naar een of meerdere heilige plekken) keert Bitton terug naar haar geboorteland Marokko en gaat op zoek naar hetgeen joden hebben achtergelaten. Ze reist stad en land af, en stuit op joodse wijken, begraafplaatsen, synagogen en scholen. Ze spreekt ook met de mensen, soms hoogopgeleide museummedewerkers maar vaak eenvoudige conciërges, allen moslims, die nu met toewijding zorg dragen voor het joodse erfgoed. De museummedewerkster die bij het voorzichtig ontvouwen van de Torah rollen altijd een ‘bismillah’ fluistert. Een zichtbaar ontroerde conciërge die bij het graf van een heilige mijmert dat sinds het vertrek van de joodse dorpsbewoners iets wezenlijks ontbreekt, dat bij Marokko hoorde.[16]

Met zijn spontane reactie op de suggestie dat zijn oma wellicht joods is of was, “ik denk dat ik een jood ben”, laat Moussouli zijn hoofdpersoon Brahim hierop aansluiten. Het is een vertwijfeling, een vraag naar wat er nog rest, en bovendien een kritische reflectie op de afbakening van identiteit, gemeenschappen en familiestambomen, alsook op de loop van de geschiedenis. En Moussouli weet daarmee mensen tot nadenken te zetten. Zoals hij zelf vertelt in een interview:

Na afloop van ‘Volgens Mij Ben Ik Een Jood’ kwam er een man naar me toe. Hij zei: ‘ik wist niet dat ik op mijn 70ste nog nieuwe dingen zou leren, dankjewel.’ Dat greep me aan. Er kwamen zelfs Joodse mensen naar me toe, die zeiden me: ‘wow, dit wist ik niet, bedankt dat je dit hebt gedeeld!’ Als het publiek de noodzaak inziet van het delen van bepaalde verhalen, dan is een show écht geslaagd.’[17]

Belangrijke vragen

De interventies van Grunberg en Moussouli roepen dus beiden op verschillende manieren belangrijke vragen op. Die vragen bieden inzicht in de positie van en de verhouding tussen verschillende religieuze, culturele en geracialiseerde minderheden in Nederland. Het feit dat Moussouli’s verhaal zich ook afspeelt in Marokko en Israël toont aan dat Nederland, en haar geschiedenis, en in bredere zin die van Europa, niet losstaan van de ervaringen, ontwikkelingen en geschiedenissen ‘elders’, en daar natuurlijk nooit van hebben losgestaan. Grunberg en Moussouli stellen beiden, impliciet dan wel expliciet, de dynamiek van aan- en afwezigheid centraal.

De galmende leegte van de Nieuwe Kerk, alsook Brahim’s onwetendheid over en initiële afwijzing van joodse Marokkanen, illustreren tezamen het schreeuwende gemis van de individuen, gemeenschappen en generaties die er in grotere getalen wél hadden kunnen zijn. Het doet wellicht denken aan het provocerende, schokkende maar ook prachtige project van de Poolse kunstenaar Rafał Betlejewski, getiteld ‘I Miss You, Jew!’.[18]

Maar wat Grunberg en Moussouli tezamen bewerkstelligen is meer dan het in vraag stellen van nationale mythes alleen. Ze verschuiven de focus naar meerdere lagen van verhoudingen tussen meerderheden en minderheden, en die tussen minderheden, en gesitueerd in verschillende contexten. Grunberg, een bekende gevestigde naam in de Nederlandse literatuur; Moussouli, een jong aanstormend theatertalent. Grunberg’s woorden reiken ver en hebben de macht/kracht om nieuwe perspectieven het publiek debat en de bredere cultuur in te brengen. Moussouli’s verhaal is echter niet minder belangrijk, en gaat hopelijk in de nabije toekomst een grotere bekendheid krijgen dan het beperkte – met name door de Covid19 maatregelen – publiek dat het theaterstuk tot nu toe heeft kunnen bijwonen. Maar ook daar, in de beslotenheid van kleine theaters, kunnen verhalen mensen aan het denken zetten en in beweging brengen.

De vragen die Grunberg en Moussouli oproepen gaan breder dan de directe hedendaagse verhouding tussen individuen met joodse en islamitische achtergrond. Ze raken aan historische en politieke ontwikkelingen en verschuivingen, en bieden zo een kritische reflectie en hoop op andere mogelijkheden in de toekomst. Ze lijken particuliere antwoorden te formuleren op de oproep van Houria Bouteldja tot een politiek van radicale liefde, in de plaats van een politiek van verdeling, conflict en oppositie.[19]

Noten:

[1]: Arnon Grunberg, 2020, Als Ze Het Over Marokkanen Hebben, Querido’s Uitgeverij, p. 30.

[2] Voor de nodige achtergrond bij de rechtszaken die het gevolg waren van de uitspraken van Geert Wilders over Marokkaanse Nederlanders: https://nl.wikipedia.org/wiki/Tweede_zaak-Geert_Wilders. De gerechtelijke uitspraak van 4 september 2020 oordeelde dat de uitspraken onnodig grievend zijn geweest, maar het hof legt Wilders geen straf op voor groepsbelediging.

[3] Zie voor een reflectie op de (post)koloniale geschiedenis van de verhouding van de Nederlandse staat en samenleving met de islam en moslims: Martijn de Koning, 2020, ‘From Turks and Renegades to Citizens and Radicals: The Historical Trajectories of ‘Good’ and ‘Bad’ Muslims in the Netherlands’, Trajecta. Religion, Culture and Society in the Low Countries, 29, 1, pp. 3-26.

[4] Arnon Grunberg, 2020, Als Ze Het Over Marokkanen Hebben, Querido’s Uitgeverij, p. 30.

[5] Remco Ensel en Evelien Gans, eds., 2017, The Holocaust, Israel and ‘the Jew’: Histories of Antisemitism in Postwar Dutch Society, Amsterdam University Press.

[6] Matthea Westerduin, Yolande Jansen, Karin Neutel, 2014, ‘Jongensbesnijdenis Tussen Religie, Recht en Geschiedenis’, Filosofie en Praktijk, 35, 3, 35-55.

[7] Zie ook: Nella van den Brandt, 7 oktober 2020, ‘De Vluchteling: Mens Genoeg?’ Nieuw Wij. Check vooral de referenties in het essay naar relevante literatuur.

[8] Alana Lentin, 2020, Why Race Still Matters, Polity Press, p. 15.

[9] Annette Embrechts, 23 oktober 2020, ‘Amicale Monoloog over Religieus Oerconflict’,

[10] Zie: Black Sheep Can Fly informatie over project ‘Volgens Mij Ben Ik een Jood’, https://blacksheepcanfly.nl/projecten/volgens-mij-ben-ik-een-jood/

[11] Herien Wensink, 26 oktober 2020, ‘Volgens mij ben ik een Jood is een aanstekelijk coming-of-ageverhaal tegen een pijnlijk actueel decor’, Volkskrant, https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/volgens-mij-ben-ik-een-jood-is-een-aanstekelijk-coming-of-ageverhaal-tegen-een-pijnlijk-actueel-decor~bff0b2f2/

[12] Remco Ensel, 2017, ‘‘The Jew’ vs. ‘the Young Male Morrocan’’, in: Remco Ensel en Evelien Gans, eds., 2017, The Holocaust, Israel and ‘the Jew’: Histories of Antisemitism in Postwar Dutch Society, Amsterdam University Press, pp. 377-414; Evelien Gans, 2017, ‘Epilogue: Instrumentalizing and Blaming ‘the Jew’, 2011-2016’, in: Remco Ensel en Evelien Gans, eds., 2017, The Holocaust, Israel and ‘the Jew’: Histories of Antisemitism in Postwar Dutch Society, Amsterdam University Press, pp. 499-544.

[13] Shohat, Ella, 2017, On the Arab-Jew, Palestine, and Other Displacements: Selected Writings, Pluto Press, p. 3

[14] Herman Obdeijn, Paolo de Mas en Philip Hermans, 2002, Geschiedenis van Marokko, Bulaaq: pp. 142-145

[15] Geciteerd in: Herman Obdeijn, Paolo de Mas en Philip Hermans, 2002, Geschiedenis van Marokko, Bulaaq: pp. 145

[16] ‘Ziyara’, door Simone Bitton, https://www.idfa.nl/nl/film/b44e21b8-30f8-4e91-a28f-422e11bc3477/ziyara

[17] Sander van der Horst, 5 april 2020, ‘Soufiane Moussouli: ‘de vijand is degene wiens verhaal je niet kent’’, https://www.podiummozaiek.nl/programma/blog/6555/mozaekinhuis-met-acteur-en-regisseur-soufiane-moussouli

[18] Rafał Betlejewski, 2014, ‘I Miss You, Jew!’, Open Arts Journal, 4, https://core.ac.uk/download/pdf/25567724.pdf

[19] Houria Bouteldja, 2016, Whites, Jews, and Us: Toward a Politics of Revolutionary Love, Semiotext(e).

U kunt gratis verder lezen

Klik deze melding weg via het kruisje. Maar goede artikelen schrijven kost geld. Steun daarom onze schrijvers en word al vanaf € 5 per maand Vriend/in van Nieuw Wij.

Ik lees eerst het artikel verder.
Nella-van-den-Brandt

Nella van den Brandt

Religiewetenschapper

Nella van den Brandt is onderzoeker aan de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen van de KU Leuven. Haar boek Religion, Gender and …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.